Tab Gemeente Coevorden
tab die laat zien dat dit een website van de gemeente coevorden is
Terug naar zoeken
Politieman Jan Overbeek

Roelie Overbeek-Heling, de vrouw van ……..

Type:
Geschiedenis
Kern:
Dalen
Kenmerken:
Persoon
Periode:
Tweede Wereldoorlog 1940-1945

Roelie Overbeek-Heling was getrouwd met politieman Jan Overbeek. Ze beschreef voor haar kinderen en kleinkinderen haar schokkende oorlogservaringen. Het grootste deel van dit verslag, dat gericht is aan haar kleinkinderen, wordt hier weergegeven:

Wij woonden sinds 1937 aan de Emmerweg, waar nu de Spinde staat. Op een morgen in mei 1943 ging de telefoon. Er was een Duitser aan de lijn die voor opa het bevel had dat hij onmiddellijk verschillende mensen op moest pakken. Dit waren juist Oranjemensen, goede Nederlanders die niets misdaan hadden. Dit was voor opa een hele stap om zondermeer die inwoners op te pakken. Hij heeft ze daarom gewaarschuwd. Die mensen zijn toen ondergedoken, waardoor opa ook moest onderduiken. Hierover zal ik jullie het volgende vertellen.

Politieman Jan Overbeek
Gerard Jan Overbeek , adjudant der Rijkspolitie

Onderduiken

Opa is weggegaan waardoor ik erg bezorgd was. Maar de eerste nacht hoorde ik steentjes tegen het slaapkamerraam tikken. Ik ging uit bed en tot mijn vreugde was dat opa die even kwam kijken hoe ik het maakte met de kinderen. Maar ’s morgens voor het licht werd moest hij weer weg, want toen de NSB’ers wisten dat opa ondergedoken was, werd er jacht op hem gemaakt.

Opa is eerst een paar dagen in Veenoord geweest en later in Nieuw-Zwinderen. Ook enkele nachten hier in Dalen bij kennissen. Nog later bij de familie Lanting in Nieuwlande waar hij hard moest werken op een boerderij. Daar ben ik een keer bij hem geweest. De bekende verzetsstrijder Johannes Post, die later is doodgeschoten, bracht mij die dag nog naar huis. Of iemand dat gezien heeft weet ik niet, maar al vlug was opa daar niet meer veilig, zodat hij vertrok naar Hoogeveen naar de familie de Jonge. Dat was in die tijd een soort doorgangshuis voor onderduikers.

Roelie Overbeek met haar zoons
Roelie Overbeek met haar zoons, van links naar rechts de tweeling Henk en Aaldert en Gerard in 1943

De eerste dagen dat opa ondergedoken was, werden er bij mij thuis nogal eens boodschappen afgegeven door Duitsers. Die wisten niet, dat opa ondergedoken was, zodat ze mij wel eens een opdracht gaven om dit aan opa te zeggen. Op een morgen ging de telefoon weer en een Duitser gaf het bevel, dat opa direct de apotheek van dokter Christiaans moest sluiten en verzegelen. Ik vertelde hen toen dat opa weg was. Ze vroegen wanneer hij terugkwam. Ik heb toen maar verteld dat hij weg was en niet weer thuis kwam. Ik ben meteen naar de dokter gestapt om te vertellen wat hun plannen waren. De dokter heeft meteen de kostbare apparaten in veiligheid gebracht en is zelf met zijn dochter ondergedoken. Dat was trouwens maar voor een paar dagen. Ik denk dat het angst was. Een paar dagen later werd de telefoon bij ons thuis weggehaald. Ongeveer veertien dagen later ging ik met onze drie jongens een paar dagen naar Westerbork naar mijn ouders. Toen wij terugkwamen hadden de Duitsers bij mij ingebroken en alles nagesnuffeld om te zien of er brieven van opa lagen, die ik eventueel van hem had gekregen. Ze hadden zo graag geweten op welk adres opa nu zat. Gelukkig hebben ze geen brieven gevonden en alleen een foto van opa meegenomen.

Hotel van Wely in Coevorden
Hotel van Wely in Coevorden

Het was begin juli. We zaten ’s avonds om zes uur net met elkaar aan tafel toen de bel ging. Ik liep naar de voordeur en er stonden twee Duitsers voor me met een getrokken revolver. Dat was me een schrik. Ik viel meteen bewusteloos. Ze hebben mij toen op de divan gelegd en vertelden mij of ik even met hen mee wilde gaan want ze hadden opa te pakken. Dat was natuurlijk helemaal niet waar. Ik werd in een open jeep gezet en meegenomen. Eerst werd ik opgesloten bij een Duitse soldaat in hotel van Wely in Coevorden tegenover het station. Hij deed steeds aanhaliger en zei dat opa er met een andere vrouw vandoor was. Gelukkig is alles goed gegaan.

Tegen acht uur ben ik overgebracht naar Hoogeveen. Daar was een streng verhoor over waar opa zat. Ik wist natuurlijk van niets. Tegen elf uur ben ik naar de HBS in Assen gebracht, die de Duitsers toen hadden gevorderd. Daar werden nog meer mensen gevangengehouden. Wij waren met vier vrouwen. We kregen geen eten en moesten daar de nacht maar doorbrengen. We lagen maar wat op de harde banken en van slapen kwam natuurlijk niets.

De gevangenis in Assen
De gevangenis in Assen

Naar de gevangenis

De volgende morgen kwam er een Duitse officier die ons meenam. We waren eerst zo blij en dachten dat we vrijkwamen, maar niks hoor. We gingen in Assen naar de gevangenis, waar ik veertien dagen gezeten heb. Tussentijds zijn we een paar keer gehaald voor een streng verhoor om te vertellen waar opa zat. Ik zei maar dat ik het niet wist. Ze hebben me nooit geslagen. Maar in een cel te zijn is heel erg. Het is maar een klein hok met een brits en wc en je kunt je daar wat wassen. 
Eenmaal per dag mocht je even luchten in een ruimte van ongeveer 15 meter lang. Die zat helemaal in het gaas, zodat je er niet uit kon komen. Onder toezicht dan maar wat heen en weer lopen. Op de laatste avond dat ik daar zat, kwam om elf uur de directeur bij ons en vertelde: “Maak jullie je maar klaar want je wordt nog gehaald’. Inwendig erg bang, maar ook weer wat bevrijd dat er wat schot in kwam, want veertien dagen waren lang. Toen de deur van de gevangenis openging stond er een rij soldaten met het geweer in de aanslag bij een overvalauto. Ik stond vooraan met mevrouw Deij, de vrouw van de commandant van de marechaussee uit Coevorden. Haar man was ook ondergedoken.
Enfin, toen wij tevoorschijn kwamen hoorden we schreeuwen: “Mamma”! Het was een verschrikking voor mij,  dat onze kinderen Aaldert en Henk en de kinderen van de familie Deij daarin zaten. Ik dacht: “Nu is het gebeurd”. Al gauw vertelden de jongens mij dat we vermoedelijk naar Westerbork gebracht werden naar het Jodenkamp. Dan word je alweer wat rustiger.

Nu even iets anders. Die veertien dagen dat ik weg was, waren de jongens Aaldert en Henk in Westerbork bij opa en oma. Op de dag dat wij ’s avonds uit de gevangenis zouden komen kreeg mijn vader bericht of hij met de kinderen op het politiebureau wilde komen. Intussen hebben ze zoontje Gerard al weggebracht naar oom Jo en tante Tiny in Gieten. ’s Morgens om negen uur moest mijn vader met de jongens daar zijn. De kinderen wisten wel waar hun pappa was, dus werd ze duidelijk op het hart gedrukt: “Als de Duitsers je wat vragen, je weet niets anders schieten ze jullie pappa dood”. Ze hebben zich daar strikt aan gehouden. Ze waren toch nog geen 10 jaar. Enfin, toen mijn vader daar met de kinderen kwam, werden ze meteen in een grote overvalauto geduwd en weg ging het. Waarheen? Later hoorde ik dat mijn vader kapot geweest is en dat hij schreeuwend alleen naar huis is gelopen. Die stakkers wisten ook niet wat er met de kinderen ging gebeuren. Ze werden die dag maar steeds ondervraagd: “Waar is je vader?”. Het ging hard en ook met omkoperij van chocolade en dergelijke. In ieder geval kwamen ze die avond laat aan bij de gevangenis om ons nog te halen voor het Jodenkamp in Westerbork. Wat een gedachte, dicht bij mijn vader en moeder en de anderen en toch gevangen.

Na een laatste streng verhoor, over waar opa was en niets bereikt, werd ons gezegd: ”Jullie moeten morgenvroeg om zes uur klaar zijn, want jullie gaan samen met Joden op transport”. Ik wist toen al wel dat de Joden die daar zaten allemaal op transport naar Polen gingen en daar werden vergast. Als wij hadden verteld waar opa was dan waren we direct vrijgekomen.

Afscheid nemen

Dit was toch iets wat je nooit zou doen. Aaldert en Henk waren nog te klein om te weten wat hun te wachten stond. Ik had toen echt afscheid van het leven genomen, wat mij toen heel niet zwaar viel. De volgende morgen vroegen ze ons nog eerst waar opa was, dan waren we nog vrij. Wij bleven zwijgen. Toen de Joden instapten moesten wij ook instappen. Eerst tot Beilen, daar moesten wij overstappen in een andere trein. Even keek ik uit of er wat bekends was op het perron, omdat Westerbork dicht bij Beilen ligt en ik er nog kennissen had. Je kon nooit weten. Toch had ik nog even geluk. Een oude vriendin kwam juist op mij af toen er een Duitser aankwam en haar bij de arm nam. Ik mocht met niemand praten. Enfin, ze is die dag naar mijn vader en moeder geweest om te vertellen wat ze gezien had in Beilen.

Concentratiekamp Vught
Concentratiekamp Vught

Toen we in Amersfoort aankwamen stapte er een politieman in. Hij keek me eens aan en nog eens en vroeg toen: “Is u misschien de vrouw van Overbeek?”. Toen ik ja zei, sloeg hij de handen voor de ogen en zei: “Dat ik die weg moet brengen”. Wie dat geweest, is weet ik nog nooit. Hij vertelde ons dat we naar Vught gebracht werden in een concentratiekamp. Wat was ik toen gelukkig, want dat had ik niet verwacht. Toen wij in Vught aankwamen moesten we ons helemaal uitkleden. Ringen, spelden enzovoorts, alles moest afgegeven worden. Zo gingen we wel met honderd tegelijk onder de douche, kinderen, vrouwen en mannen, allen tegelijk. Daarna kregen we een hoofddoekje en een paar klompen.
Er werd helemaal niet gekeken of ze pasten. Toen we klaar waren moesten we in gelid naar de barak waar we ingedeeld waren. ’s Avonds kregen we koolsoep. Vies dat het was. De kinderen huilden en lustten die rommel niet. Tot overmaat van ramp werden ze toen bij de moeders weggehaald en moesten daar net zo lang blijven tot ze het wel opaten. Zo hebben de kinderen vijf dagen opgesloten gezeten in een andere barak. Overdag zagen ze ons in de verte en maar huilen en roepen om mamma. Het ging je door merg en been. Het verdriet dat we hadden is niet te beschrijven. 

Appèl

We moesten ’s morgens om zes uur op appel staan. Wie niet kon lopen werd er op een kruiwagen naar toe gereden en als je ziek was werd er geen rekenschap mee gehouden. Tussen het vrouwen- en mannenkamp was enkel prikkeldraad zodat we alles konden zien. Daar ging het er vaak erg hard aan toe. Het was soms vallen en opstaan en ging het niet vlug genoeg dan kregen ze een schop. De mannen hadden daar een hard leven. Ze moesten zware palen sjouwen enzovoorts. Een keer heb ik gezien dat ze plat op de grond moesten liggen en dat de Duitsers er overheen fietsten. Als ze huilden werden ze weer geschopt. 
Als we ’s morgens vroeg op het appel stonden, werd geteld wie er wel en wie er niet was. Sommigen die er niet waren, werden dan gezocht en moesten voor straf de bunker in. De eerste drie maanden moesten we van ‘s morgens half zeven tot ’s avonds tegen donker steeds maar bonen rangen. De hele dag maar zitten op een harde bank zonder rugleuning. Dat was erg vermoeiend. Ook kon het zijn dat je zo opgehaald werd om wat anders te doen. In de keuken aardappels schillen voor de hoge Duitse officieren of konijnenhokken schoonmaken of ballen naaien voor de ter dood veroordeelden. Die hadden ze dan met een koord op de rug hangen, zodat iedereen kon zien dat het ter dood veroordeelden waren. Die mensen hadden een heel slecht leven en werden steeds in de gaten gehouden. Onderhand waren de kinderen weer bij ons in de barak. Er was daar ook een onderwijzeres (voor straf) die een schooltje oprichtte om de kinderen les te geven. Dat was voor de moeders een reuze verbetering, want als wij daags moesten werken, wisten wij nooit wat er met de kinderen gebeurde. Er was bijvoorbeeld ook een jonge vrouw die zich nogal met de kinderen bezighield. Ze vroeg hen van alles, ook waar hun pappa was. Achteraf bleek dat dit een spion was in dienst van de Duitsers, zodat zij heel wat gewaarwerd van de kinderen.

Ontberingen

Toen het wat kouder werd, kregen wij allemaal een blauw gestreepte jurk aan. Die was wel wat warmer, maar we kregen er geen kousen bij, zodat we met blote voeten in een paar klompen moesten lopen, die je niet pasten. Verschillende vrouwen hadden ’s morgens kranten om de benen gewikkeld voor de kou, maar die werden er allemaal afgetrokken en je kreeg dan voor straf een plak brood minder. We kregen al niet zo veel. Gelukkig dat het Rode Kruis zich ermee ging bemoeien. Van hen kregen we iedere week een pakje met van alles erin. In het kamp zelf kregen we ieder maar één homp brood met een stukje boter erop. Dit moest je zelf verdelen voor de avond en de morgen. We kregen trouwens al gauw pakjes gestuurd van familie en kennissen. Deze pakjes werden eerst open gemaakt door de Duitsers. Zat er roomboter of worst of ham in, dan aten ze dat zelf op. We wisten immers toch niet wat ons gestuurd werd? Zo hebben we daar heel nare dingen meegemaakt. De kinderen liepen allemaal in oude kleren van Joden. Het leek soms meer op lompen dan op normale kleren. Hun eigen kleren heb ik nooit weer gezien.

Verder de grote transporten met Joden die weggingen naar Polen. Het grootste transport dat we meegemaakt hebben waren 400 Joden. Ze stonden spiernaakt op het appèl, met het oog op dat ze niets mee konden nemen. Er lag een hoop brood van wel vijf meter hoog op de appèlplaats. Allemaal eten dat ze in hun broek verstopt hadden en graag meegenomen hadden in de trein. Dat was er niet bij. De volgende dag kregen wij daar broodpap van. Er was niemand die dat lustte, dat kun je begrijpen. We hadden alles door de wc gespoeld, zodat die de volgende morgen verstopt was, dus weer allemaal straf.

Beestachtig

Bij veel Joodse transporten werden de kinderen bij de ouders weggehaald. Hartverscheurend. Ze kregen mooie poppen en beren enzovoorts mee en werden in overvalwagens weggebracht naar Den Bosch. Daar werd de kinderen alles afgenomen voor een volgende groep. Daarna werden ze in goederenwagons gestopt om zo naar Polen te gaan om te worden vergast. Dit is iets wat zo beestachtig was, dat ik het nooit weer zal vergeten. Deze oorlog was echt een zenuwoorlog. Het maakt de mensen kapot. Op een morgen werd er verteld dat er wandluizen waren, zodat alle barakken ontsmet moesten worden. Wij moesten allemaal meehelpen om de gleuven dicht te plakken met papier. Verder moesten wij allen ontluisd worden. Ook dat was een verschrikking. Ze spoten een nevel waar je doorheen moest lopen. 
Na verloop van de tijd werd het erg koud, zodat er veel zieke mensen kwamen. Toen moesten we allemaal weer op het appèl staan en werd ons een overjas toegegooid. Allemaal van de Joden. De Jodenster zat er nog op. Of ze pasten werd niet naar gekeken, dat kon ook niet met zoveel mensen. Ik kreeg er een waar de sleutelbos nog inzat en vies dat het ding was, verschrikkelijk. Veel vrouwen wilden de jassen niet hebben, maar je had daar niets te zeggen. Voor straf moesten wij met het hoofd tegen een lange muur staan, een kanon achter ons, die regelmatig afgeschoten werd, zodat ieder van ons dacht, nu ben ik aan de beurt. Als je zoiets meemaakt verlang je echt naar het einde. En dan te bedenken dat degene die je dat aandoen bijna allemaal Nederlanders NSB’ers waren. 
Ikzelf heb daar nog tien dagen in het ziekenhuis gelegen en moest de kinderen maar achterlaten. Toen ik weer terug was moest ik eigenlijk nog een paar dagen rust houden, maar dat was er niet bij. Wij sliepen daar in stapelbedden van drie op elkaar, zodat ik maar driehoog gekropen was. Maar ’s morgens om zes uur kwam de Duitse ‘’oberofficierin’’ en trok mij met deken en al het bed uit en ik moest zonder pardon op het appel. Medelijden kenden zij niet.

Oorpijn

Een paar dagen later kreeg Henk erge oorpijn. Ik wilde er mee naar de dokter, maar die lachte je gewoon in je gezicht uit. Op een zeker moment werd het zo erg, dat Henk hoge koorts kreeg. Toen mocht het gebeuren. Hij werd direct opgenomen en toen bleek dat het middenoorontsteking was. Dit is nooit weer in orde gekomen, zodat hij met zijn ene oor doof is gebleven. Er was ook een Jodenvrouwtje dat je de toekomst kon voorspellen, maar het kostte dan een schepje suiker of een schepje jam, wat je maar had. Ze vertelde mij dat ik met de kerst weer in huis was en dat mijn man niet was waar ik dacht. En dat er mensen in ons huis waren en dat ik nog een kind zou krijgen en nog veel meer. Alles is uitgekomen. Ik vroeg haar of ze ook nog wel wist wat haar te wachten stond. Toen zei ze: “Dat is een verschrikking”. Iedere dag was er wel wat anders, maar nooit iets goeds. Geregeld werden er leugens verteld dat wij naar Duitsland vervoerd zouden worden enzovoorts naar een ander kamp.

Op een morgen werden er weer eens een groep van honderd afgeroepen die in het ziekenhuis moesten komen, waar ik ook bij was. Wij stonden allen gelijk op de gang, spiernaakt en koud dat we waren. ’t Was hartje winter en veel verwarming was er niet. Door een Duitse dokter werden we aan de lopende band inwendig onderzocht. Er werden geen handen gewassen, zodat vele mensen het bloed bij de benen langs liep. Nog wisten wij niet waarvoor dat nodig was. Achteraf hoorde ik van een verpleegster die daar werkte, dat de bedoeling was geweest om ons weg te sturen naar de soldaten in Duitsland. (Ze hadden ons de baarmoeder omgegooid, die zwijnen). 
Zover is het gelukkig nooit gekomen. Ook hebben we daar wel aardige momenten meegemaakt. Er waren veel artiesten die die avonden om de beurt verzorgden. De kruk werd dan aan de binnenkant uit de deur gehaald, zodat er niemand binnen kon komen. Ze stonden dan boven op de tafel te dansen en voor te dragen. Gelukkig voor allen dat er ook zulke mensen daar waren. Dat was voor ons allen nog wat afleiding. Gestolen werd daar onder elkaar, zodat we met een tas onder de jurk liepen waar we van alles in hadden.

Rauter

Het was half december 1943 toen er bericht kwam dat Rauter in het kamp zou komen. Hij was een hoge piet, de hoogste vertegenwoordiger van de Schutzstaffel in Nederland en de rechterhand van Hitler. Wij moesten allemaal met een schaal koolsoep aan de tafel zitten. Toen hij binnenkwam moesten we opstaan. Veel oude vrouwen liepen hem schreiend tegemoet en vielen voor hem op de knieën, smekend om vrijheid. Dit was toch zo aandoenlijk. Hij schreeuwde: “Wat willen ze?”. “De vrijheid”, riepen we in koor.
Wonder boven wonder hij bracht ons ook die vrijheid. Onze mannen mochten zonder dat hun iets werd aangedaan weer boven water komen. Ze kregen hun uniform en hun wapens weer terug en wij mochten naar huis. Dit was eigenlijk te mooi om waar te zijn. Ze hielden ze ons echter nog een week vast, enkel om je maar zo veel mogelijk te pesten. Dat was een lange week voor ons allen. Je werd steeds zenuwachtiger, vrij en niet vrij. 

Johann Baptist Albin Rauter
Johann Baptist Albin Rauter

Enfin, toen de dag er dan was dat we weg gingen, moesten we allen eerst tekenen dat we heel goed behandeld waren en dat we met alles erg tevreden waren. Daarna kregen we onze kleren terug. Dat was een zomerjurkje en dat tegen de kerstdagen. We hadden immers onze zomerkleren aan in juli toen we opgepakt zijn. De kinderen kregen hele oude Jodenkleren aan, het leken wel lompen. Toen we ’s morgens klaar waren lieten, ze ons uit nijd nog een uur op appel staan. Verschillende mensen zakten in elkaar van vermoeidheid.

Toen moesten we met elkaar nog lopen van Vught naar Den Bosch waar we in de trein stapten. De trein zat zo vol, maar er ging niemand voor ons opstaan, zodat we tot Assen op de grond zaten. We kwamen ’s nacht tegen half één in Assen aan. We werden opgehaald door mijn zwager Henny, waar wij ’s nachts zouden blijven. Wij waren nog maar goed en wel bij hen binnen, toen de Duitsers er ook al stonden. In de hoop om mijn man te pakken. Die was er gelukkig niet. De volgende morgen ben ik met de kinderen naar mijn schoonouders gebracht en vandaar werd ik opgehaald door mijn zuster met een taxi. Zij heeft in die tijd veel voor ons gedaan met boodschappen over te brengen enzovoorts.

Weerzien

Vervolgens ben ik een paar dagen bij mijn ouders gebleven in Westerbork en vandaar ben ik alleen een week naar Pekela gegaan. Daar heb ik opa voor het eerst na lange tijd weer gezien. Maar toen kwam het grote probleem voor opa, moest hij zich melden of niet doen. Er was niemand die hem raden kon en je kon die Duitsers niet vertrouwen. Enfin, na lang beraad had opa besloten om zich maar te melden. Hij vond dat hij in die tijd naast mij en de kinderen moest staan. Ik maar huilen dat hij zich niet moest melden, want ik wist ja precies, als ze hem oppakten wat hem te wachten stond. Enfin, ik zie hem nog in het trammetje naar Assen gaan om zich te melden. Heel Dalen zat in spanning of hij wel terug zou komen. Toen hij in Assen was, hebben ze hem bijna niets gevraagd. Een nieuw uniform werd hem aangemeten, hij kreeg weer wapens en mocht naar huis.
Eerst kreeg hij dienst in het Jodenkamp Westerbork, daarna overplaatsing naar Hoogeveen. Na een paar maanden kregen we daar een woning toegewezen van mensen die ondergedoken waren. De oorlog was immers nog lang niet afgelopen. Die duurde daarna nog anderhalf jaar. In de tijd die we nog in Hoogeveen gewoond hebben zijn er nogal wat onderduikers bij ons in huis en uit huis gegaan. Dezelfde mensen waar opa eerst bij ondergedoken was, zijn later bij ons geweest en verder nog vele anderen voor een nachtje. Dit was voor mij wel een hele opgave want als ze ons te pakken kregen begon alles van voren af aan. Ik had die ellende immers pas achter de rug, maar wat moest je. Het werkte wel heel erg op je zenuwen. De bedoeling van die Duitsers was toch om je geestelijk kapot te maken.

Ik eindig nu maar, want anders komt er geen eind aan. Achteraf heb ik nog heel vergeten om over te schrijven. Later schieten je nog een heel veel zaken te binnen, waar ik niet over geschreven heb. Ik heb er lang over gedaan, want bij iedere bladzij kreeg ik razende hoofdpijn en moest ik ophouden met schrijven. Je beleeft dan alles weer zo intens. De tijd dat wij in Hoogeveen woonden was een nare tijd. Door alles wat wij meegemaakt hadden was ik heel vaak ziek, zodat ik menigmaal hoopte dat ik niet meer wakker zou worden. Steeds die ellende, wat ik gezien en meegemaakt heb, liet me niet meer los. Ondanks dat opa erg lief voor mij was en veel geduld had. Op een gegeven ogenblik vond de dokter dat ik maar eens naar het ziekenhuis moest, want zo ging het niet langer. Toen werd er gezegd dat het voor mijn gezondheid misschien beter was om nog een kindje te krijgen. Daar had ik niet veel zin in, want ik was bijna 41 jaar. Die negen maanden duurden lang, want ik was steeds niet goed. Onze Frans werd geboren en hij was hij een fijne baby. Ikzelf ben daar wel van opgeknapt, maar niet zoals ik gedacht had. In ieder geval hebben wij veel plezier van zo’n nakomertje gehad. 
Van Hoogeveen zijn we in september 1946 weer naar Dalen teruggegaan waar opa weer zijn gewone dienst kon doen. Nadien zijn we verhuisd naar Wehe den Hoorn, waar we tien jaar gewoond hebben en waar opa werd bevorderd tot adjudant. Hierna zijn we naar Borculo verhuisd waar we vier jaar zijn geweest tot opa met pensioen ging (60 jaar). Toen zijn we weer verhuisd naar Dalen en hopen daar onze jaren te slijten. We hebben het hier best naar de zin. Ik ben ook nog altijd dankbaar dat mijn kinderen en ik zulke heerlijke pakketjes in Vught mochten ontvangen van veel Dalenaren. 
Ziezo, nu weten jullie alles zo’n beetje.

Oma.   

Bron: ‘Dalen in oorlogstijd” door H.D. Minderhoud, M. Bos, K.H. van Tarel en H. Veldhuis