Noten behorende bij de inleiding
1 | Economische ontwikkeling en levensstandaard in Nederland gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw | J.M.M. de Meere, ’s-Gravenhage 1982 | pagina 42 |
2 | Geschiedkundig onderzoek naar de armoede in ons vaderland | J. de Bosch Kemper, Haarlem 1851 | pagina 5 |
3 | A.G.N.,deel X, Bussum 1981, De armenzorg in de Noordelijke Nederlanden 1770-1854 | L.F. van Loo | pagina 417 |
4 | Poverty, an ordinal approach to measurement, 1976, volume 44, pagina 219-231 | A. Sen in: Econometrica1976, volume 44 | pagina 219-231 |
5 | A.G.N., deel X, Bussum 1981, De armenzorg in de Noordelijke Nederlanden 1770-1854 | L.F. van Loo | pagina 417 en 418 |
6 | Inventaris van de Coevorder archieven 1814-1851 | J.G.C. Joosting, Leiden 1910 | |
7 | Coevorder proclamatiën in 1814 | E.J. Werkman in: De Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1964 | pagina 33 en 34 |
8 | Staatsblad nummer 100, Wet van den achtentwintigste Juni 1854, tot regeling van het Armbestuur | ||
9 | De Patriots-Bataafse-Franse tijd (1780-1813) In: De economische geschiedenis van Nederland | onder redactie van J.H. van Stuijvenberg. Groningen 1979 | pagina 157 en verder |
10 | Nederlandse Staatsregelingen en grondwetten | van W.J.C. van Hasselt, Alphen aan den Rijn 1979 | pagina 191 |
11 | De strijd om de armenzorg in Nederland 1795-1854 | P.B.A. Melief, Groningen 1955 | pagina 91 |
12 | Nederlandse Staatsregelingen en grondwetten | van W.J.C. van Hasselt, Alphen aan den Rijn 1979 | pagina 322 |
Noten Armenzorg in Nederland 1814-1854
1 | T.v.A., deel III | S. Blaupot ten Cate en W de Sitter (redactie), Groningen 1854 | pagina 19 |
2 | T.v.G. 88ste jaargang 1975, Armoede in de gedrukte optiek van de sociale bovenlaag in Nederland, 1750-1850 | H.F.J.M. van den Eerenbeemt | pagina 471 |
3 | Idem | pagina 479 | |
4 | De strijd om de armenzorg in Nederland 1795-1854 | P.B.A. Melief, Groningen, Djakarta 1955 | pagina 91 |
5 | Idem | pagina 114 | |
6 | Idem | pagina127 | |
Vooral in de jaren veertig was sprake van een groeiende weerstand in de kring van de Hervormde diaconieën tegen de groeiende invloed van de burgerlijke overheid, aldus L.F. van Loo in de A.G.N., deel X, Bussum 1981, pagina 423 | |||
7 | Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1818. Nummer 40 | ||
8 | De armenwet van 1854 en haar voorgeschiedenis H.J.Smit in: Historische opstellen | Haarlem 1948 | pagina 219 |
9 | De onderworpenheid der diaconieën en soortgelijke armen-administratiën aan de Armenwet van 28 november 1818. Hierin worden vier arresten door de Hoge Raad gewezen, nader besproken. Deze waren: | W. Boonacker 1851 | pagina 9-28 |
9a | 13 juni 1845. Rooms-Catholijke Armmeesteren van Kethel en Spanland dagvaarden R.C. Armmeesters van Warmond tot teruggave eener som van f 413,60, wegens verleenden onderstand en begrafeniskosten ten behoeve van eenen behoeftige, die, krachtens beslissing van Heeren Gedupeerde Staten van Zuid-Holland, armlastig was bij het gedaagde armbestuur. | ||
9b | 25 januari 1850. Tussen het algemeen armbestuur van Blija en de diakenen der Hervormde Gemeente van Vlija en Hoge Beintum. De diaconie beriep zich er op dat de behoeftige in kwestie opgehouden had lid van de Hervormde Gemeente te zijn. De Hooge Raad achtte het kerkelijk reglement ondergeschikt aan de burgerlijke wetgeving. | ||
9c | 15 februari 1850. De Hervormde diaconie te Zuidhorn verlangde onderstand terug van de Hervormde diaconie te Dorkwert. Opnieuw bleek onderschikking aan het wetje op het Domicilie van Onderstand van 28 november 1818. | ||
9d | 28 juni 1850. Het Rooms Katholieke Armbestuur te Deventer stond hier tegenover het gemeentebestuur van Raalte. Het was een beroep op een uitspraak van Gedeputeerde Staten van Overijssel. Opnieuw werden uitsluitend de artikelen van het wetje van 28 november 1818 in aanmerking genomen. | ||
10 | De economische geschiedenis van Nederland | J.H. van Stuijvenberg (redactie), Groningen 1979, Hieruit: W.M. Zappey, | pagina 208 en 209 |
11 | A.G.N., deel IX, Zeist | 1956, J.J. Westendorp Boerma | pagina 236 en 239 |
In de A.G.N., deel X, Bussum 1981 constateert L.F. van Loo op bladzijde 418 dat van een economische visie pas tegen 1850 sprake was. Men zag over het algemeen niet in dat de economische problematiek direct verband hield met het armenvraagstuk. | |||
12 | P.B.A. Melief | pagina 127 | |
13 | T.v.A., deel I | Groningen 1852 | pagina 156 |
14 | P.B.A. Melief | pagina 173 | |
15 | Idem | pagina 174 | |
16 | Idem | pagina 184 | |
17 | Economische ontwikkeling en levenstandaard in Nederland gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw. Let op De Meere constateert een sterke toename van het aantal bedeelden vanaf 1844. Alle cijfers die ik vond wijzen op een sterke toename sinds 1841. Zie hiervoor grafiek 2. | J.M.M. de Meere, ’s-Gravenhage 1982 | pagina 56 |
18 | T.a.V., deel I | Groningen 1852 | pagina 126-156 |
19 | Nederlandse Staatsregelingen en grondwetten. Letterlijk staat er: “Het armbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg der Regering, en wordt door de wet geregeld. De Koning doet van de verrichtingen dienaangaande jaarlijks een uitvoering verslag aan de Staten-Generaal geven”. | W.J.C. van Hasselt, Alphen aan de Rijn 1979 | |
20 | P.B.A. Melief | pagina 189 | |
21 | Idem | pagina190 | |
22 | Idem. De juridisch-staatkundige kant van deze kwestie is helder uiteen gezet te vinden in: De verhouding van kerk en staat in het bijzonder ten aanzien der armverzorging, J. Everts, Utrecht 1908, pagina 231 | pagina 197 | |
23 | P.B.A. Melief | pagina 198 | |
24 | Idem | pagina 204 | |
25 | Idem. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Nummer100 van 1854. Wet van den 28sten Junij 1854 tot regeling van het Armbestuur, de artikelen zeven en acht. | pagina 205 | |
26 | H.J. Zmit | pagina 242 | |
27 | Idem. Let op: Zie de reactie hierop door gedeputeerden van Drenthe vermeld op pagina éénentwintig van deze scriptie en noot 59 op pagina vijfenvijftig. | pagina 242 | |
28 | Staatsblad Nummer 100 van 1854. Artikel 21. Geen burgerlijk bestuur mag onderstand verlenen aan armen, dan na zich, voor zover mogelijk, te hebben verzekerd, dat zij dien niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid kunnen verlangen, en dan slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid. | ||
29 | T.v.A., deel V | Groningen 1857 | pagina 276 |
Noten Armenzorg in Drenthe 1814-1854
30 | Het ontstaan van de gemeente in Drenthe | J. Linthorst Homan, Haarlem 1934 | pagina 350 |
31 | Het herenbolwerk, L. Buning, Assen 1966, pagina 124 Let op: in 1825 werd de verhouding: vijf Ridderschappen, vijf voor de steden en vijftien van de Landelijk stand. | L. Buning, Assen 1966 | pagina 124 |
32 | Geschiedenis van Drenthe | J. Linthorst, Homan, Assen 1947 | pagina 203 |
32 | Deining in Drenthe | H.J. Prakke, Assen 1969 | pagina 1 en 2. Zie ook pagina 37 |
33a | Herenbolwerk | pagina 133 | |
33b | Statistiek van de provincie Drenthe Deze noemt op bladzijde zevenenzeventig twee hinderpalen voor de landbouw in Drenthe. Ten eerste was dat het gemis van kanalen en ten tweede de gemeenschap der gronden. | P.W. Alstorphius Grevelink Assen 1840 | |
34 | Handleiding tot de Verdeeling der Marktegronden in Drenthe. Met Bijlagen, bevattende de Wetten en Verordeningen hiertoe betrekkelijk. Uitgegeven op last van den Heer Gouverneur der Provincie Drenthe. Assen 1840. Besproken werden de besluiten van 21 Julij 1837, 12 Julij 1838, 10 october 1838 en 11 April 1840 en de Wetten van 16 Grasmaand 1809 en 10 Bloeimaand 1810. | ||
35a | L. Buning | pagina 130 | |
35b | A.G.N., deel XII | Haarlem 1977, Th. van Tijn | pagina 140 |
35c | Bijdragen tot de Statistiek van Drenthe. Let op: Van Zouteveen spreekt ongezouten zijn angst voor “verduitsching” uit van het zuid-oostelijk gedeelte van Drenthe. | H. Hartogh Heys van Zouteveen, Delft 1864 | pagina 15 en 16 |
36 | L. Buning | pagina 141 | |
37 | Idem | pagina 133 | |
38 | A.G.N., deel X | Zeist 1956, I.J. Brugmans | pagina 261 |
39 | A.G.N., deel XII | Haarlem 1977, Th. van Tijn | pagina 135 en 136 |
40 | De geschriften van Harm Tiesing over den landbouw en het volksleven van Oostelijk Drenthe | C.H. Edelman, Assen 1943 | pagina 354 en 355 |
41 | H. Tiesing | pagina 365 | |
42 | H. Tiesing. Op pagina 366 waar hij een voorbeeld geeft van zorg voor een dagloner Let op: Sociale controle en zorg waren sterk verbonden met wat Prakke universitas noemt en Linthorst Homan het middelpuntzoekend element. Prakke zegt hierover op pagina 46 en 47 in zijn boek Deining in Drenthe: “Door ontneming van de autonomie van de buurschappen en door ondergraving van haar marke-fundament, geraakte een stabiliteit van eeuwen in beweging. Doordat men echter de van collectivistische geest doortrokken buurschappen als zodanig niet ophief, of haar volmachten uitdrukkelijk uit hun functie onthief, drong de gewijzigde situatie daar slechts langzaam tot de geesten door”. Een kritische kanttekening lijkt hier op zijn plaats. Zowel Tiesing als Prakke schetsen een wellicht te statisch beeld van de Drentse samenleving. In de Nieuwe Drentse Volksalmanak van 1983 spreekt G. Groenhuis op pagina twaalf van een “ietwat naïeve, bijna mystieke kijk op de Drentse geschiedenis’ | pagina 366 | |
43 | P.W. Alstorphius Grevelink | pagina 197 | |
43 | H. Hartogh Heys van Zouteveen | pagina 50 | |
44 | De Nieuwe Drentsche Volksalmanak | 1935 H. Tiesing | pagina 61-66 |
45 | D.A.V. | L. Oldenhuis Gratama, 1848 | pagina 114-132 |
46 | De hervorming van scholen | P. Th. F.M. Boekholt, Assen 1982 | pagina 97-118 |
47 | Het korte Trieste leven van Femmegien Veenhof (1825-1846) | L.H. van Schelt en H.M. Luning, Ons Waardeel 1985, deeltjes 5 | |
48 | Geschiedenis van Drenthe | J. Linthorst Homan | Pagina 204 |
49 | H.J. Prakke | pagina 14 | |
50 | Drenthe. Hieruit: Schets der Drentsche rechtsgeschiedenis J. Linthorst Homan, pagina 282 en 283 | J. Poortman (redactie), eerste deel, Meppel 1943 | |
51 | H.J. Prakke | pagina 15 | |
52 | Het ontstaan van de gemeenten in Drenthe | J. Linthorst Homan | pagina 350 en 351 |
53 | Idem | pagina 490 | |
54 | Idem | pagina 510 | |
55 | Idem | pagina 557 | |
56 | Geschiedenis van Drenthe | J. Heringa en anderen Meppel/ Amsterdam 1985 | pagina 525 |
57 | Het ontstaan van de gemeenten in Drenthe | J. Linthorst Homan | pagina 545 (artikel 33) |
58 | De verhouding van kerk en staat in het bijzonder ten aanzien der armverzorging | J. Everts, Utrecht 1908 | pagina 231 |
59 | T.v.A., deel X. Gedeputeerde Staten van Drenthe geven hun visie op de wet op het armbestuur van 1854. Zij constateren dat het armwezen in Drenthe reeds vóór de wet van 1854 in betrekkelijke zin gunstig was. “Er waren geene burgerlijke armbesturen en het bedrag der subsidiën was niet verontrustend”. Merkwaardig is het feit dat gesproken werd van “geene burgerlijke armbesturen”. In Coevorden was het gasthuisfonds feitelijk een gemeentelijk fonds. | Groningen 1861 | pagina 232 en 233 |
60 | P.B.A. Melief. De ontmoeting van den rijke en den arme Athanase Coquerel (volksvertegenwoordiger), Deventer 1850. De leerrede werd uitgesproken in de kerk van het oratoire te Parijs, 14 april 1850. | pagina 180 | |
61 | Provinciaal archief Assen, Verbalen van de gouverneur | drie september 1814, nummer 1 | |
62 | P.B.A. Melief | pagina 147 | |
63 | T.v.A., deel IV | Groningen 1856 | pagina 280 en 281 |
Noten Armenzorg in Coevorden 1814-1854
1 | Het ontstaan van de gemeente in Drenthe | J. Linthorst Homan, Haarlem 1934 | pagina 490 |
2 | Statistiek van de provincie Drenthe | P.W. Alstorphius Grevelink, Assen 1840 | pagina 202 |
3 | Het “Rotsedel”- register der bevolking | Joosting, nummer 6 | |
3 | Register der volkstellingen | Joosting, nummer 7 | |
4 | Joosting | nummer 35 | |
5 | Idem | nummer 15 | |
6 | Idem. De conceptinstructie is toegevoegd aan die voor de secretaris der stad Coevorden | nummer 33 | |
7 | R.A | nummer 774 | |
8 | Idem | nummer 777 | |
9 | Idem | nummer 798 | |
10 | Idem | nummer 764 | |
11 | Idem | nummer 760 | |
12 | Joosting | nummer 36 | |
13 | R.A. | nummer 763 | |
14 | Joosting | nummer 114 | |
15 | R.A. | nummer 763 | |
16 | Joosting | nummer 182 | |
17 | Idem | nummer 195 | |
18 | Idem | nummer 36 | |
19 | Idem | nummer 5 | |
20 | Idem. Dit archiefnummer bevat zes pakken met ingekomen brieven bij het gemeentebestuur. Zij liggen min of meer op chronologische volgorde. | nummer 172 | |
21 | Idem. Het archiefstuk verwijst naar een stuk van twaalf september 1842 waarin kennelijk aangetoond werd dat het aantal arme Joden “dagelijks zou toenemen”. Deze brief heb ik helaas niet kunnen vinden. | nummer 172 | |
22 | Idem | nummer 182 | |
23 | Kerkelijk archief Coevorden | nummer 18 (stuk 163) | |
24 | Idem | nummer 9 (stuk 18) | |
25 | Idem | nummer 18 | |
26 | Idem | nummer 18 | |
27 | Kerkelijk archief Coevorden | nummer 152 | |
28 | Idem | nummer 152 | |
29 | Idem | nummer 152 | |
30 | Idem | nummer 12 | |
31 | Idem. Artikel tien van het reglement luidt letterlijk: “Alle uitgaven ten dienste van het Weeshuis, zullen door den Boekhoudende Diaken, op ordonnantiën, door Voogden af te geven, worden betaalt” | nummer 12 | |
32 | Idem. Letterlijk staat er in artikel twaalf: “Voogden en Voogdessen zullen niet verpligt zijn, eenige rekenschap voor hunnen huis-houdelijke inrigtingen in het Weeshuis, te geven, indien zij echter iets ter betere besturing van het Weeshuis willen invoeren, hetgeen buitengewone kosten zoude veroorzaaken, dan zullen zij hier omtrent met den Kerkenraad in onderhandeling treden en onderling zoodanige middelen beramen, wes tot de invoering der verbeteringen noodzakelijk zijn” Dominee A.L. Meijer schreef letterlijk: “De ondergeteekende tegen eene nieuwe benoeming van voogden en voogdessen zijnde, maakt op het reglement geene aanmerkingen. Ontvangen en verzonden vijf december 1823 | nummer 12 | |
33 | Idem. Het is duidelijk dat hier sprake was van een conflict tussen de beide dominees en ouderling B. Slingenberg. De ouderling-burgemeester “eist” opneming van burgerlijke voorschriften in het reglement | nummer 12 | |
34 | Kerkelijk archief Coevorden. “Het Reglement voor den Vader en de Moeder in het Weeshuis te Koevorden”, is bij het reglement voor voogden en voogdessen gevoegd, hoewel het gedateerd is éénentwintig september 1842. Ter illustratie vermeld ik artikel vijf letterlijk: “Zij behooren te letten, dat zij, die buiten het huis hunne bezigheid hebben, op gezette uren naar hun werk gaan, en van daar wederkeeren; naar het seizoen zulks toe laat; gelijk de werkzaamheden der binnen ’s huis blijvenden naar omstandigheden van ouderdom en gesteldheid door hun zullen worden bepaald, mitsgaders aan de catechisanten dentijd van het Godsdienstig onderwijs daartoe zal worden verleend” | nummer 12 | |
35 | Joosting | nummer 6 | |
36 | Kerkelijk archief Coevorden | nummer 219 en 220 | |
37 | Joosting | nummer 7 | |
38 | Idem | nummer 7 | |
39 | Idem | nummer 7 | |
40 | In het kader van deze scriptie zou verder ingaan op de rol van het weeshuis in Coevorden teveel een zijspoor zijn. Het instituut verdient naar mijn overtuiging een aparte studie | ||
41 | Joosting | nummer 195 | |
42 | Idem | nummer 195 | |
43 | De Nieuwe Drentsche Volksalmanak | 1967 | pagina 90-98 |
Noten bij de conclusies
1 | Economische ontwikkeling en levensstandaard in Nederland gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw. Op bladzijde drieënveertig merkt J.M.M. de Meere hierover op: “Wanneer zich gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw de situatie heeft voorgedaan van enerzijds een toenemend aantal bedeelden en anderzijds een steeds geringer uitgekeerd bedrag per bedeelde, mag worden aangenomen dat een dergelijke ontwikkeling op een toeneming van de armoede duidt”. | J.M.M. de Meere, ’s-Gravenhage 1982 |
2 | Dit ontleen ik aan Drs. J. Kemp, docent sociologie aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Deze maakt een studie van de diakoniën in Drenthe in de negentiende eeuw. Dit in het kader van een proefschrift | |
3 | Uit het gasthuisfonds werd bijgedragen aan het hebben van plaatsen in de Nederlands Hervormde kerk. Deze belasting voor zitplaatsen uitgekeerd aan de diakonie bedroeg in 1836 f 0,10 per plaats, per jaar, per persoon. Bron: R.A. nummer 763 Op grond van een Koninklijk Besluit van drieëntwintig december 1845 geven Burgemeester en Wethouders van Coevorden de begrafenistarieven door aan de Staten van Drenthe. Voor armen en gealimenteerden werd bepaald dat aan de stad geen begrafeniskosten verschuldigd waren. Bron: Joosting, nummer 195 Wat betreft het onderwijs aan kinderen van armen in 1817 en 1818 vond ik naast de namen van de ouders van vrijgestelden van het betalen van schoolgeld ook nog gegevens over dat aantal vrijgestelden. In 1817 betrof dat 39 van de 190 kinderen. In 1818 betrof dat 50 van de 217 kinderen. Daarnaast waren er nog kinderen die voor half geld aangeslagen werden. Bron: Joosting, nummer 170 | |
4 | De Nieuwe Drentsche Volksalmanak, 1967 Dubbeld Hemsing van der Scheer. Huisvader en raadslid. J. van der Scheer, pagina 90-98 | |
5 | Joosting. Dit betreft ingekomen brieven inzake het armwezen bij het bestuur der gemeente. Het zijn zes pakken met brieven waaronder er vele tientallen op domiciliekwesties betrekking hebben in de periode 1838-1850. | nummer 172 |