Tab Gemeente Coevorden
tab die laat zien dat dit een website van de gemeente coevorden is
Terug naar zoeken
Kasteel Coevorden na de restauratie

Historie van het kasteel van Coevorden

Type:
Geschiedenis
Kern:
Coevorden
Kenmerken:
Gebouw
Periode:
Middeleeuwen, 16e eeuw, 17e eeuw, 18e eeuw, 19e eeuw, 20e eeuw tot de Tweede Wereldoorlog, Na-oorlogse periode tot 1997

Door Corneille F. Janssen, Directeur van het Provinciaal Museum van Drenthe, en van het Provinciaal Bureau voor de Monumentenzorg, 1972.

In 1024 schenkt keizer Hendrik II het Graafschap Drenthe aan de Utrechtse kerk; de bisschop zal voortaan het graaflijk gezag uitoefenen. ‘s Bisschop voorgangers, die misschien het gezag over andere gouwen verenigden, zullen allicht in Drenthe of aangrenzende gewesten gewoond hebben. Waar weten wij niet. De bisschop, die veraf woonde, moest hier ambtenaren neerzetten, die namens hem het dagelijks gezag uitoefenden.

Al spoedig blijkt, dat Drenthe daartoe in drie districten verdeeld wordt. Een met Vollenhove als hoofdplaats, omvattende het land van Vollenhove en Stellingwerf, één met Groningen als hoofdplaats, omvattende ruwweg de driehoek Groningen-Sappemeer-Glimmen en de huidige provincie Drenthe met Coevorden als centrum. Het graafschap Drenthe was dus aanmerkelijk groter dan de huidige provincie. De keuze van Coevorden zal zijn ingegeven door de overweging, dat van het huidige Overijssel uit, dat wil zeggen van dichter bij Utrecht gelegen bisschoppelijk gebied, alleen via Coevorden de moerassen konden worden gepasseerd. De plaats was voor de bisschop het best bereikbaar en beheerste een belangrijke toegang. Dat heeft kennelijk meer gewogen dan de zeer excentrische ligging ten opzichte van het te besturen gebied.

Motte en bailey

De bestuursambtenaar die in Coevorden zetelde was geen graaf: ,,comes’’ maar ,,vicecomes’’, burggraaf. Zijn burg zal, naar wij aan de hand van opgravingen voorlopig mogen aannemen, behoord hebben tot het type, dat in Engeland ,,motte and bailey’’ genoemd wordt. Dit type versterking bestaat uit twee elementen:

Het eerste, de motte, is een kunstmatige heuvel in de vorm van een vrij steile kegel, met afgeplatte top. Op de top staat een toren, die hier wel van hout geweest zal zijn. Hout en zeker eikenhout was voor versterkingen een ideaal materiaal. Men bouwde er zeer dikke wanden van, die dank zij de elasticiteit van het materiaal, zelfs tegen de eerste vuurwapens goed bestand bleken.

De voet van de kegel was omgeven door een gracht. Op de grens van gracht en water stond een palissade. Rechtopstaande,stevig ingegraven eiken palen vormden een hoge ,,muur’’. Aan de voet van die ,,muur’’ waren aangepunte palen ingeklemd, die schuin omhoog naar buiten staken. Het overklimmen van de muur werd daarmee bemoeilijkt.

De ,,bailey’’ was een aansluitende, eveneens omgrachte, meestal halfronde voorhof, naar buiten toe beschermd door een wal, voorzien van tenminste een palissade op de top, en meestal ook aan de voet. Ophaalbruggen en (houten) poortgebouwen verzekerden en beveiligden de verbinding tussen motte en bailey, en tussen bailey en buitenwereld.

De bailey omvatte de woon-en bedrijfsgebouwen: een kasteel was in die dagen ook en niet in de laatste plaats een boerenbedrijf. De toren op de motte was een laatste wijkplaats. Vermoedelijk heeft Coevordens kasteel er tot 1402 zo uitgezien.

De toren op de motte kan hebben gestaan op de plaats van het gedeelte, waar nu weer de hoofdingang van het Kasteel zich bevindt. Men ziet overigens de woorden “vermoedelijk” en “kan” niet over het hoofd!

Kaart van Coevorden 1550
De eerste kaart van Coevorden door Jacob van Deventer 1550

de burggraaf

De functie van burggraaf is erfelijk en de bisschop is ver weg. De verleiding naar een zelfstandig vorstendom te streven is te groot. Twee eeuwen lang weten de burggraven van Coevorden zich als vrijwel onafhankelijke gebieders van Drenthe te handhaven, totdat de bisschop Frederik van Blankenheim, een krachtig regent, daaraan een eind maakt. In 1402 ontruimt Rudolf van Coevorden het Kasteel, voortaan zal daar een niet erfelijk met het gezag belaste landdrost resideren.

Hoe zag het kasteel er uit?

De bisschop verbouwt het Kasteel. Een tijdens de jongste restauratie gevonden steen bevat een deel van een inscriptie, waarin een rest van een jaartal (1402) , het woord “castrum”: Kasteel, en het woord “struxit”: heeft gebouwd, voorkomen. Wat er toen precies gebeurde, weten wij niet. Alweer gissende aan de hand van enkele schaarse gegevens, komen wij tot de volgende onderstelling:

De toren op de motte werd gesloopt, de heuvel verlaagd, misschien wel met ongeveer 4 meter, en vergroot; daarbij schoof de gracht naar buiten. De wal om de bailey, op de voorburcht, bleef bestaan. Aangezien de gracht om de afgeplatte motte of heuvel naar buiten schoof werd hij langer; van de vrijkomende, uitgegraven grond werd een wal opgeworpen langs de binnenzijde van de gracht. Deze wal en die om de voorburcht vormden samen een vierkant met afgeronde hoeken. Dwars door dit vierkant heen liep de gracht die hoofd – en voorburcht scheidde. Die gracht liep ongeveer noord – zuid; de gevel van het stadhuis, welke uitziet op het monument voor Van Heutsz, staat aan de zijde van de hoofdburcht ongeveer op de rand van die voormalige gracht.

Maquette van het voormalige kasteel Coevorden
Maquette van het voormalige kasteel Coevorden

Binnen de omwalling van de hoofdburcht verrees een stenen kasteel. Dit omvatte een woonhuis, ter grootte van het huidige met leien gedekte deel, een kapel (waar nu de lage vleugel met pannendak staat), vier hoektorens, een poortgebouw en een ringmuur; het complex was rechthoekig van vorm. De voorburcht bleef de bedrijfsgebouwen bevatten. Verder gaan met onze gissingen kunnen wij niet. Het huidige gebouw vertoont de sporen van zoveel verbouwingen die niet te ontraadselen zijn, dat wij over het uiterlijk geen nadere mededelingen kunnen doen.

In de zestiende eeuw krijgen wij eerst vaste grond onder de voeten. In de eerste plaats hebben wij dan in de plattegrond van Jacob van Deventer, die van ongeveer 1550 stamt, de eerste betrouwbare afbeelding. Maar ook zijn er dan archiefstukken, die melding maken van onderhoud aan het gebouw: de rekeningen van de Landdrost, van 1536 af, en de rekeningen van de Rentmeester der Drentse domeinen vanaf 1543.

Weliswaar zijn er nog iets oudere rekeningen. Van 1522-1528 was Drenthe in handen van Hertog Karel van Gelre. Hij heeft het kasteel ingrijpend verbouwd. De rekeningen daarvan bleven bewaard, maar vermelden alleen bedragen en namen van begunstigden. Over de aard der werkzaamheden lichten zij ons niet in. Een steen met het wapen van de hertog en het onderschrift: “Karol(us) Dux d(e) Gel(riae) 1527” (Karel, hertog van Gelre, 1527) herinnert aan deze verbouwing, alsmede een fragment van een andere wapensteen, die bij de restauratie is gevonden.

Wapen Hertog van Gelre 1527
Wapen Hertog van Gelre 1527 aan het kasteel Coevorden

De wat latere Drentse rekeningen leren ons het volgende:

Het hoofdgebouw van het kasteel omvatte van zuid naar noord de volgende elementen:

  • een ronde, lage toren, de blauwe toren genaamd. In deze toren bevond zich de gevangenkelder, alleen bereikbaar via een trap, die uitkwam in de torenkamer. Er was slechts één verdieping. Daarboven bevond zich de met leien gedekte spits;
  • naast de toren stond een traptorentje. Bij de restauratie bleek, dat dit torentje toegangen had naar de zaal, waarover straks, de spits van de toren en de kap boven de zaal. De spits van het traptorentje stak dus uit boven uit de blauwe toren, zoals de kaart van Jacob van Deventer duidelijk laat zien;
  • ten noorden van de blauwe toren en traptoren bevond zich de zaal. De schouw bevindt zich aan de zijde van de blauwe toren, vlak naast de deur van de wenteltrap. Door die deur kwam “zoo grooten wint en de kolde…dat men bijden vier…nyet en konde gesitten”, zodat er in 1564 een houten tochtscherm gemaakt werd. Onder de zaal was de wijnkelder, die pas in de Napoleontische tijd een verbinding kreeg met de gevangenkelder onder de toren;
  • haaks op de zaal, bij de traptoren, stond de keuken. Dit gebouwtje was niet oorspronkelijk. Bij de bouw daarvan was een raam van de zaal dichtgemetseld. Het omvatte een kelder, bereikbaar van de wijnkelder uit, de keuken, via een ingebroken deur verbonden met de zaal, en een duivenzolder. De maten van dit aanbouwputje konden bij de restauratie worden vastgesteld;
  • ten noorden van de zaal bevond zich de ingangshal. Hiervan was een te verwarmen kamer, de stoof afgeschoten. Wij konden niet meer nagaan, hoe dat geschiedde. Voorts was hier een houten wenteltrap naar de verdieping. Deze bevatte één grote kamer, die in de rekening steeds voor kwam als de bovenkamer. De twee kelders onder dit deel van het gebouw waren in gebruik als bierkelders;
  • ten noorden van de hal volgde de kapel. Deze is in 1558 gesloopt en vervangen door “de nyeuwe timmer”, de lage vleugel die er nu nog is. Oorspronkelijk was deze in de lengte in twee smalle vertrekken verdeeld, met de bestemming van slaapkamer. Bij de restauratie is de indeling van deze vleugel aan het huidige gebruik gepast;
  • ten noordoosten daarvan een smal gebouw, parallel aan de overige gebouwen, dat later het Landschrijvershuis blijkt te zijn. Dit is het thans nog aan het Kasteel grenzende deel van het gemeentehuis. In de kap van het gemeentehuis is de oude kapconstructie van dit gebouw opgenomen

Verder zien wij uit de rekeningen dat de gracht tussen hoofdgebouw en voorburcht verdwenen is. Er is nu een onverdeeld rechthoekig binnenplein, omgeven door dienstgebouwen. De reorganisatie van het bestuur van Drenthe in de eerste jaren van de 17e. eeuw heeft tot gevolg, dat de residentie van de Landdrost naar Assen verhuist. 

Het hoofdgebouw van het Kasteel, dat bij de verschillende belegeringen schade had opgelopen, wordt hersteld, zonder de keukenaanbouw, en blijft als “het Drostenhuis” eigendom van de Landschap Drenthe. De Drost resideert meestal elders, de opbrengst van de verhuur van het gebouw als woning wordt aan zijn inkomsten toegevoegd. Tenminste eens per jaar echter verblijft de Drost er nog: voor de verpachting van tol, waag en landerijen te Coevorden, die tot de domeinen van Drenthe behoren.

De omwalling van het Kasteel was drastisch gewijzigd: het was nu de onregelmatig-vijfhoekige, van bastions voorziene citadel van de vesting Coevorden. Binnen de wallen stonden militaire dienstgebouwen en: het Gouverneurshuis.

In de tweede helft van de 17e. eeuw, het is nog niet helemaal duidelijk wanneer, heeft men het Landschrijvershuis, de Landschrijver woonde immers nu ook in Assen, vergroot zodat een in grondvlak vierkant huis ontstond; dit huis werd het Commandeurs-of Gouverneurshuis, waar de bevelhebber, die niet alleen over Coevorden, maar over alle forten van de Ommerschans tot de Boertange commandeerde, verblijf hield.

Het kasteel na de restauratie in 1972
Het kasteel na de restauratie met landschrijvershuis in 1972

In later jaren werd het militair ziekenhuis en tenslotte gemeentehuis. Wie het nu ziet, bepleisterd en voorzien van moderne kozijnen, heeft misschien moeite zich voor te stellen, dat dit pand eens in architectuur volkomen aansloot bij het Kasteel. Hoeveel beter zou het Kasteel tot zijn recht komen, als ook de gevels van dit huis hersteld zouden zijn!

In 1795, als de “Bataafse Revolutie” met veel bombarie en nog meer Franse steun de oude Republiek omverwerpt, besluiten gecommitteerde Representanten van het Volk van Drenthe het Kasteel te veilen. Het wordt dan in eigendom gesplitst. Het huis, de toren en de gevangenkelder worden gekocht door G. en J. Woltersom voor ƒ 1675,-.

De wijnkelder en de beide bierkelders kregen een andere eigenaar: de huurder H. Wossum, die er ƒ 578,- voor moest neertellen. Het Kasteel ging nu een sombere tijd tegemoet. Het interieur werd door wanden opgedeeld tot er een tweetal hokkerige woningen ontstond. De voorgevel bepleisterd, andere ramen ingebroken en in 1835 de toren zelfs gesloopt. De keldergewelven, eensklaps belast met het gewicht van binnen muren waarop zij niet waren berekend, drukten hun funderingen weg en verzakten.

Bewondering verdient het gemeentebestuur van Coevorden, dat de moed opbracht, deze halve ruïne in 1938 te kopen teneinde het Kasteel, Drenthe’s enige Kasteel, te restaureren. Toen wij met dit werk begonnen, is er aanvankelijk voornamelijk gewerkt om instortingsgevaar op te heffen.
Nu het werk gereed is mogen wij zeggen, dat wij veel geluk hebben gehad. Ondanks alle verminkingen had het gebouw bijna alle voor de restauratie essentiële gegevens bewaard. Het topgeveltje, dat aan de voorzijde de zolder van de lage vleugel verlicht, danken wij ten dele aan bouwsporen, ten dele aan de archiefstukken.

De toren daarentegen dankt zijn ontstaan aan het samengaan van een drietal factoren. De fundering en de muur tussen toren en zaal vertelden ons hoe dik de muren waren geweest en hoe hoog de vloeren lagen. Archiefstukken lichtten ons in over de geringe hoogte van de toren, de plattegrond en de spits, de aanwezige ruimten, de leien dakbedekking, indeling en aantal van de vensters. Onze aannemer produceerde tenslotte via de paragnostisch begaafde heer W. Tholen te Nunspeet een tekening, die precies met al deze gegevens overeenstemde en alle overige inlichtingen verschafte, die voor de reconstructie onontbeerlijk waren.

Opgraving bij Kasteel 1968
Opgraving bij het Kasteel in 1968 fundering toren

De verfoeilijke pleisterlaag op de voorgevel bewees ook zijn nut: er onder was over grote oppervlakken de rode verf bewaard, waarmee men in vroeger eeuwen baksteen placht te beschilderen (volgens de rekeningen hier voor het laatst in 1661).

Was het toeval, dat in het gerestaureerde gebouw 36 glas-in-lood panelen kwamen, naar later bleek, juist genoeg voor het Wapen van Drenthe en van de 35 landdrosten, die de Landschap van 1402-1795 bestuurden. Zinvoller decoratie der vensters dan met deze wapens, geschonken door het Provinciaal Bestuur, is nauwelijks denkbaar.

En zo staat het kasteel thans weer voor ons, als getuigenis van de bewogen geschiedenis van ons gewest en als een waardig en bruikbaar onderdeel van Coevordens gemeentehuis. Moge het in lengte van jaren stadgenoot en bezoeker tot vreugde zijn.

Restauratie 1968 tot 1972

De restauratie duurde van 1968 tot 1972. De financiering geschiedde met subsidies van het Rijk (Rijksdienst voor de Monumentenzorg en Dienst Aanvullende Civieltechnische Werken) en de provincie Drenthe.

  • Leiding: Provinciaal Bureau voor de Monumentenzorg bij het Provinciaal Museum van Drenthe;
  • Opzichter: Joh. Hidding;
  • Constructies: Provinciale Waterstaat van Drenthe;
  • Aannemer: J. Nijboer, de Wijk;
  • Steenhouwwerk: Monser, Nordhorn (Duitsland);
  • Leidekker: N.V. Joh. Bijsterveld en Zoon, Utrecht;
  • Schilder: H.J. Tabbert, Coevorden;
  • Verwarming: N.V. Boerboom, Zwolle;
  • Elektriciteit: Technisch Installatiebedrijf Vriend, Coevorden;
  • Glas-in-lood: N.V. Verenigde Glasindustrie Hoving Houwingh N.V., Groningen;
  • Gebrandschilderd glas: Atelier Bogtman, Haarlem;
  • Smeedwerk: Familie Bosman, Coevorden.