In 1936 wordt aan de Ten Holteweg 39 een prachtige monumentale boerderij gebouwd in opdracht van notaris van Veen uit Coevorden. Bij “De Bentehoek” hoort 45 hectare land. Twee jaar later is Hendrik (Hennie) Fleurke uit Gramsbergen, pas getrouwd met Nelly Smeenk, de nieuwe eigenaar.
Dinie Kok
Op 7 maart 1939 gaat de vijftienjarige Dinie Kok van de Vossebelt als dienstmeisje aan het werk op de boerderij van Hennie Fleurke aan het Zwinderse Kanaal. Ze heeft het er heel goed naar haar zin en wordt volledig in het gezin opgenomen. Dat zij katholiek is en de Fleurke’s gereformeerd, speelt geen enkele rol. Dominee Uytenhoudt, die op huisbezoek komt, wordt dat al snel op ondubbelzinnige wijze aan het verstand gebracht. Op zijn wat suggestieve opmerking: “Dat meisje behoort toch niet tot onze gemeente!”, antwoordt de rechtlijnige Fleurke onvervaard: “Dominee, we hebben het hier toch niet over personeelszaken, wel?”.
Dinie’s nieuwe baas denkt niet alleen aan de “eigen mensen”. Als gedurende de slachttijd veel boeren een fijn stuk vlees bij dominee laten bezorgen, zegt hij tegen haar: “Breng maar eens wat bij Entjes in de keet op het veld. Daar is het meer nodig!”. Nooit zal Dinie de opgetogen gezichten van de kinderen vergeten als ze de goede gaven zien.
Eind 1939 wordt er een groep van zeven Nederlandse militairen bij de “brug van Fleurke” gelegerd. Ze worden op de boerderij ingekwartierd, leggen wegversperringen aan en staan op wacht. ’t Zijn gezellige kerels; alleen de sergeant verbeeldt zich heel wat en staat voortdurend “op zijn strepen”. Op 10 mei 1940 krijgt de groep al heel vroeg in de morgen opdracht zich terug te trekken. De brug wordt opgeblazen. Dat blijkt achteraf niet nodig, want er komt geen Duitser langs. Later wordt op dezelfde plaats een noodbrug aangelegd.
Eén van de soldaten komt na de capitulatie nog terug om zijn achtergelaten spullen op te halen. De anderen hebben ze nooit meer gezien. Als Fleurke Dinie naar Dalen stuurt om burgemeester Ten Holte te vragen, wat hij met de resterende uitrustingstukken moet doen, zegt deze: “Daar heb ik niets mee te maken!”. En hij smijt vervolgens de deur voor de verbouwereerde Dinie dicht.
In de herfst van 1942 komen er Joodse gevangenen uit het werkkamp Geesbrug bij Fleurke “aardappels krabben”. Ze dragen gewone kleren, maar zijn wel allemaal voorzien van de Davidster. De bewaking is niet streng en er wordt veel toegelaten. Moeder Nelly Fleurke zet de zwakkere gevangenen aan het aardappels schillen, die vermengd met witte kool, wortels of andijvie en onder toevoeging van melk en boter in de grote wasketel verwerkt worden tot hutspot. Er wordt van gesmuld! Na de aardappeloogst komen ze niet meer terug. Pas later zullen de Bentehoekers ervaren wat er van hen geworden is.
Hennie Fleurke in verzet
Hennie Fleurke gaat in het verzet. Hij onderhoudt contacten met knokploegen en verricht hand- en spandiensten, heel onopvallend. Dinie helpt hem door boodschappen over te brengen; ze wordt koerierster. ’t Gaat allemaal heel simpel, zonder veel woorden. “Wil je deze brief wel even wegbrengen en goed bewaren?”, vraagt Fleurke dan. Hij noemt de bestemming en geeft haar ook een ander adres, waar ze iets moet afgeven. Dan is ze altijd gedekt. Zo fietst Dinie bijvoorbeeld naar Emmen naar de familie Steenbergen en terugrijdend gaat ze dan naar Gees, naar de aardappelhandelaar Willem Bouwman.
De brief, die ze tussen haar hemd en haar borstrok heeft verborgen, geeft ze daar af. Ze fietst met kunstmestbonnen, die ingeleverd moeten worden, naar Hoogeveen en een bepaalde jongen op het kantoor krijgt de speciale boodschap. Of ze gaat naar de Hoeve Kremboong bij Tiendeveen, naar Rolleman, die getrouwd is met Jannie Stoevelaar, de vroegere dienstbode van Fleurke’s schoonvader.
Dinie is nooit bang. Daar denkt ze niet aan. Ze wordt ook nooit aangehouden, zelfs niet aan ’t eind van de oorlog. Controleposten, bezet door Duitsers of landwachters, fietst ze vriendelijk groetend voorbij. Klein en tenger als ze is, roept ze geen enkele argwaan op.
Regelmatig komen er verzetsmensen of onderduikers naar de boerderij en soms blijven ze een paar dagen. Vaak zijn ze alleen bekend onder een schuilnaam. Dinie helpt af en toe wat mee. “Dinie, hang de fietstassen even in de schuur. Jan en Jacob hebben ze nodig!”, zegt Fleurke op een keer. Meer niet. Dinie haalt twee tassen van de fietsen en hangt ze bij de buitendeur. Als het donker is, gespen Jan en Jacob ze op hun bagagedragers en verdwijnen. In die nacht overvallen ze het distributiekantoor in Oosterhesselen en de volgende morgen zijn ze vertrokken. De tassen hangen weer in de schuur. Dinie heeft Jan en Jacob nooit meer teruggezien. Later, bij een overval in Groningen, worden ze doodgeschoten.
Een andere verzetsman is “Rooie Wim of Wim van Buren”. Dit is de schuilnaam van Jan van Weerden uit de Krim. Hij neemt deel aan een actie, wordt door zijn hand geschoten en duikt onder bij Fleurke. Dokter Christiaans komt elke avond, als het donker is, de wond verzorgen. Dat valt toch op en de buurman, die N.S.B.er is, komt even langs. “He’j ook ziekte?”, vraagt hij belangstellend en Fleurke antwoordt: “Och, de kinder bent niet lekker. Ze bent erg hoesterig!” en daarbij blijft het.
Een andere keer wijst buurman op het pak stro, dat steeds maar voor ’t kelderraam staat. “Dat moe’j es wegdoen!”, zegt hij waarschuwend. “Om de kelder te luchten!”. Ook hier heeft Fleurke zijn antwoord klaar. “Och, Dinie hef altied zo’n last van de tocht!”, zegt hij. Dat Hendrik Plasman uit Coevorden op gezette tijden langs komt om een extra varken te slachten, vertelt hij maar niet. En dat het stropak er staat om inkijk te beletten, als het vlees in de kelder verwerkt en opgeslagen wordt, al helemaal niet.
Dat op een keer het zwarte Belgische paard gevorderd wordt, is buurman natuurlijk ook niet ontgaan. Willem Bouwman uit Gees ontdekt echter kort daarna, dat het dier samen met andere lotgenoten in Oosterhesselen in een weiland loopt. ’s Avonds haalt hij op eigen houtje het paard op en brengt het terug. Als het de volgende morgen weer vredig bij de boerderij loopt zegt buurman: “Hennie, ’t peerd lop weer in ’t land!”. Fleurke kijkt verbaasd op. “Goh, wat een trouw dier, dat ’t zo maar op huus ankomt!”, antwoordt hij. Begrijpend, dat hij ’t hierbij niet kan laten, voegt hij er aan toe: “‘k Zal ’t geld maar direct terugbrengen!”. Dat doet hij inderdaad, maar op ’t gemeentehuis in Dalen gaan ze niet op de voorgestelde transactie in. Enkele uren later wordt de Zwarte Belg toch weer weggehaald.
Etenhalers
Er komen veel etenhalers bij de boerderij in 1944 en niemand gaat met lege handen weg. Ook mensen uit de omgeving niet. Zo krijgt de heer Nijen Twilhaar (foto), de evangelist uit Dalerpeel, op een avond een zakje tarwe mee. ’t Is donker en Fleurke biedt mijnheer aan hem even naar de brug te brengen. “Niet nodig!”, wimpelt de evangelist af, maar als ze even later in de kamer zitten, horen ze hulpgeroep. Ze lopen met een lantaarn naar buiten en vinden Nijen Twilhaar in ’t kanaal. Hij staat nog net aan de kant, tot zijn nek in het water. Tot Dinie’s verbazing heeft hij nog steeds zijn hoed op. ’t Is het enige kledingstuk, dat nog droog is. Binnen, in de voor hem veel te grote kleren van Fleurke, komt hij weer op verhaal.
De Fleurke’s krijgen ook te maken met een overval van landwachters op zoek naar onderduikers. Ze vinden niemand en besluiten een paar dagen te blijven. Op kosten van de familie uiteraard. Een van die jongens probeert wat met Dinie aan te pappen. “Jij bent ook katholiek, he?”, vraagt hij. “Ik heb nog een mooie rozenkrans bij me. Wil je die hebben?”. Dinie blijft ijskoud. “Nee hoor!”, zegt ze. “Die zul je later zelf nog wel nodig hebben!”.
Franse parachutisten
Kort voor de bevrijding springen er in Drenthe Franse parachutisten af. Ze komen lang niet allemaal op de bestemde plaatsen terecht en sommige verdwalen totaal. Op een zondagmorgen vindt een van de jongens van Schierbeek twee van hen verstopt in een bosje in de Ballast. Fleurke, die uit de kerk in Coevorden komt, wordt onderweg op de hoogte gesteld. Als hij thuiskomt zegt hij tegen Dinie: “A’j wilt, moe’j vanmiddag twee stel mannenkleren oet De Krim halen!”. Dinie wil wel en ze krijgt bij de boerderij van Smeenk, familie van Nellie Fleurke, twee kostuums. ’s Avonds zoekt Fleurke de parachutisten op en brengt ze in burgerkleren naar De Krim en zo verricht ze haar verzetswerk. Simpel en zonder ophef. Gewoon, omdat ze vindt, dat ze het moet doen.
Na de oorlog “trouwt Dinie bij Fleurke weg” en krijgt ze van de familie een prachtig servies als huwelijkscadeau.
Het gezin Fleurke, inmiddels uitgebreid met zes zonen, verhuist in 1959 naar Gramsbergen.
Hennie Fleurke een moedig man met veel gevoel voor zijn medemens.
Bron: ‘Dalen in oorlogstijd” door H.D. Minderhoud, M. Bos, K.H. van Tarel en H. Veldhuis
Inhoud Dalen in de Tweede Wereldoorlog
- De omgekomen Canadese vliegers
- De groenen in de Vondel
- De joodse koperen bloempot
- De gebroeders Hartemink
- Dienstplicht van Gerrit Ridderman
- Drama in café Vleems Wachtum
- Hennie Fleurke en Dinie Kok in het verzet
- Jacob en Bontje Hoogeveen
- Roelie Overbeek-Heling, de vrouw van…..
- Suze Zilverberg, een joods meisje in onderduik
- Verzetsman Harm Veldhuis
- Verzetsstrijder Jan Otterman uit Wachtum
- De gecrashte Halifax bommenwerper Den Hool
- Gerrit Rotman
- De kazemat bij de Oosterhesselerbrug