door Chris van der Veen
Verslag van oud-Commissaris van de Koningin in Drenthe, de heer Meester J. Cramer inzake de ontmoeting met Oberst Wilhelm Stähle.
“Mijn Opbouwactiviteiten strekten zich uit over heel Drenthe. Zoals bleek vond ik hierbij met name in Zuidoost-Drenthe menige pleisterplaats, menige halte waar ’t aangenaam toeven was. Een van deze herbergen was de woning van het hoofd van de openbare lagere school in Barger-Compascuum, later in Emmer-Compascuum. De banden die mij met huize Duinkerken verbonden waren veelvuldig en hecht. Helaas is de heer Duinkerken aan zijn gezin en aan zijn vrienden op betrekkelijk jonge leeftijd ontvallen. Hoe gaarne had ik met hem in het College van Gedeputeerde Staten, waarin hij na de oorlog zitting had, later samengewerkt. Hiervoor heb ik gezegd, dat het binnen het kader van deze interviews niet relevant is op de meer persoonlijke relaties met mijn vrienden en vriendinnen in te gaan. Ik zal me beperken tot die relaties die boven het strikt persoonlijke uitstegen en die ook betekenis hebben voor anderen, die de bezetting al of niet hebben meegemaakt, zeer scherp naar voren.

Dan word ik namelijk geconfronteerd met de voor mij onvergetelijke figuur van Overste Stähle. In oktober 1940 werd de heer Duinkerken als “Indisch gijzelaar” gearresteerd en met vele anderen vooraanstaande Nederlanders naar het kamp Buchenwald getransporteerd. Naar ik aanneem viel het oog van de Duitse instanties op de heer Duinkerken, omdat hij een vooraanstaande persoon was in de Sociaal Democratische Arbeiders Partij SDAP, zowel in Emmen als in het gewest Drenthe. Vanzelfsprekend maakte deze arrestatie in het eerste halfjaar van de bezetting diepe indruk, niet alleen op zijn vrouw en zijn drie nog minderjarige kinderen, maar ook op zijn vrienden.
Meermalen drong ik er destijds bij mevrouw Duinkerken, met wie ik ook thans nog door een vriendschap van meer dan een halve eeuw verbonden ben, op aan dat ze eens een weekend in de boerderij “De Koesterd” te Hummelo als mijn gast zou doorbrengen, om even los te komen van datgene wat haar dagelijks bezighield. Eenmaal heeft zij hierin toegestemd, maar verder sloeg ze iedere uitnodiging van de hand met de mededeling dat haar man wel eens spoedig zou kunnen worden vrijgelaten. Ikzelf dacht er het mijne van. Ik achtte het volstrekt uitgesloten, dat haar man op korte termijn vrij zou komen. Waarom zou men voor hem een uitzondering maken? Welnu: januari 1942, na een verblijf van ruim een jaar in Buchenwald, kwam Duinkerken gezond en wel in zijn gezin terug. Spoedig werd duidelijk op welke wijze en aan wie hij zijn vrijheid te danken had.
Binnenscheepvaart
Duinkerken stamde uit een familie die op velerlei wijze met de binnenscheepvaart te maken had. Zijn vader had in Coevorden een schipperscafé en een bevrachtingskantoor, zijn broer was de grote man van de Rijnvaart en zijn zuster zwaaide in het ouderlijk bedrijf aan het kanaal in Coevorden de scepter. Zij, of beter “Tante Roelie”, ontving dagelijks de schippers voor wie zij in toenemende mate de vertrouwensfiguur werd. Ieder die haar gekend heeft, kwam onder de indruk niet alleen van haar bedrevenheid in het zakendoen, maar bovenal van haar originele persoonlijkheid. Met andere woorden: een figuur sui generis. Onder de vele passanten in het schipperscafé bevond zich ook Arnold Brill, een grote vervener uit Neuenhaus (Kreis Bentheim).
Brill was al vóór 1933 een fel tegenstander van Hitler. Het is daarom te begrijpen dat “Tante Roelie” Brill vroeg alles in het werk te stellen om haar broer vrij te krijgen. Brill was hiertoe bereid en nam toen contact op met zijn jeugdvriend Wilhelm Stähle, die ook uit Neuenhaus afkomstig was. Stähle was een volstrekt soldateske figuur, die zich echter vanaf het begin fel verzet had tegen het barbarisme van het Nazidom. Toen in 1933 een gigantische parade voor Hindenburg en Hitler voorbijtrok, was hij de enige hoofd-officier die niet juichte. Zijn mede-officieren waren hierover hogelijk verbaasd en vroegen hem, waarom hij geen enkel teken van enthousiasme toonde. Stähle antwoordde hen; “Ich sehe das Ende.” Omdat de legerleiding zich er van bewust was, dat Stähle geen volbloed Nazi was, zette men hem op dood spoor als directeur van het grote oorlogsinvalidentehuis in Berlijn. Dit zogenaamde dood spoor bleek bepaald geen doodlopend lijntje te zijn. Integendeel, omdat Stähle ook in de bezette gebieden moest zoeken naar revalidatie-oorden voor Duitse soldaten, had hij volop de gelegenheid te reizen, met alle mogelijkheden voor zijn verzetsactiviteiten.

Zo bleef het verzoek van Brill aan Stähle dan ook niet zonder resultaat: begin 1942 lukte ’t hem via de hoogste Duitse instantie in Nederland om Duinkerken vrij te krijgen. In Nederland teruggekeerd belde Duinkerken zijn vrouw op en vroeg haar of hij zijn vrijheid aan Duitse tussenkomst te danken had. Zoja, dan wenste hij zich weer bij zijn kampgenoten te voegen. Het was niet moeilijk hem te overtuigen, dat hij volkomen gerust kon zijn. Een Duits verzetsstrijder had met succes zijn vrijlating bewerkstelligd. Duinkerken bedankte Stähle voor zijn diensten door hem een paar zilveren lepeltjes met het wapen van Meppel te sturen. Stähles moeder was namelijk een Meppelse. Het begeleidende bedankbriefje eindigde hij met een PS: gaarne tot wederdienst bereid. Kort daarop liet Stähle weten dat hij te zijner tijd gaarne van dit aanbod gebruik zou willen maken en wel in die zin dat hij via Duinkerken contact met vertegenwoordigers van de Nederlandse verzetsbeweging zou willen opnemen. Het laat zich denken dat Duinkerken na ruim een jaar in Buchenwald gevangen te hebben gezeten niet goed wist op welke wijze hij op dit verzoek moest reageren. Hij richtte zich daarom tot mij om raad.
Ook voor mij was het geen eenvoudige zaak, omdat ik in die tijd nog geen deel uitmaakte van de georganiseerde illegaliteit. Het enige wat ik kon bedenken was dat zij beiden Van Heuven Goedhart advies zouden vragen. Van Heuven Goedhart had ik bij het samenstellen van het Grebbe-rapport in Rhenen menigmaal ontmoet. Terstond na het uitbreken van de oorlog dook hij, hoofdredacteur van het fel anti-nationaal socialistische Utrechts Nieuwsblad, bij de Grebbe-commissie onder. Met hem had ik geen gesprekken over illegale aangelegenheden gehad, maar toch, zo ging dat meer in de bezettingsjaren, had ik een intuïtief vermoeden dat hij op de een of andere wijze bij illegale activiteiten betrokken moest zijn.
Uitermate sceptisch
Zo togen wij, Duinkerken en ik, dan naar het provinciehuis in Arnhem, waar we in de kamer van mijn Gelderse collega en vriend Hornstra een bespreking hadden. Van Heuven Goedhart was (begrijpelijk) uitermate sceptisch over de affaire Stähle. Er werd daarom afgesproken dat Sieg Vaz Diaz, helaas als medewerker van de Parool-groep in 1942 gefusilleerd, met mij de gehele affaire nog eens bij Duinkerken in Emmer-Compascuum zou sonderen. Hoewel een dergelijk onderzoek voor mij overbodig was reisde ik met hem naar Emmer-Compascuum. Toen Vaz Diaz terugkeerde verklaarde hij dat het risico wat hem betreft genomen kon worden.
Toen werd de volgende regeling getroffen: Stähle, en ik volg hier letterlijk het door Van Heuven Goedhart opgestelde relaas, zou naar Arnhem moeten reizen en daar in de stationswachtkamer 2e klasse met een Meppeler Courant gaan zitten wachten. Hij zou dan aangesproken worden door een juffrouw, die hem zou uitnodigen mee te gaan naar een geblindeerde auto. Die auto zou een route volgen door zulke nauwe straten dat gemakkelijk kon worden vastgesteld of een ander wagen hen volgde. De rit zou gaan naar hotel ,,Het Wapen van Athlone” in De Steeg. Een paar jongens van een Knokploeg met revolvers op zak zouden in de buurt zijn om zo nodig op te treden. Voor mij persoonlijk waren al deze voorzorgsmaatregelen overbodig, omdat ik de situatie in Coevorden door en door kende. Ik kende “Tante Roelie”, ik wist af van het Drentse schippersverkeer, ik was volkomen op de hoogte van de persoon van Brill en zijn relatie met Stähle. Er bestond voor mij maar één risico, namelijk dat Stähle op weg naar de plaats van samenkomst geschaduwd zou worden. Aan de betrouwbaarheid van Stähle viel mijns inziens niet te twijfelen. Ik moet echter bekennen dat ik, als ik in dezelfde omstandigheden als Van Heuven Goedhart had verkeerd, op dezelfde, zo niet nog strengere voorzorgsmaatregelen zou hebben aangedrongen.
Finesses
Hoe het ook zij, de houding die wij ten aanzien van een eventueel onderhoud met Stähle hadden uitgestippeld was tot in de finesses geregeld. Maar maand na maand verstreek zonder dat wij enig teken van Stähle ontvingen. Tenslotte verdween de zaak Stähle achter de horizon van ons bewustzijn. Plotseling, bijna twee jaar na Stähles vraag aan Duinkerken, kwam er weer beweging in de zaak. Stähle verzocht ons namelijk op korte termijn een bijeenkomst te arrangeren tussen hem en enkele vertegenwoordigers van de Nederlandse illegaliteit. Er was op dat moment geen tijd meer voor voorzorgsmaatregelen. Het enige wat we konden doen, was een vergadering beleggen van de kleine commissie, die met het oog op eventuele besprekingen met Stähle in het leven was geroepen, de zogenaamde Grebbecommissie. De naamgeving sproot voort uit het feit dat de meeste leden op de één of andere wijze aan de opbouw van de Grebbe-streek hadden deelgenomen: Bosch Van Rosenthal, Van Holthe tot Echten, Van Heuven Goedhart en ik.
Voorts zaten in de commissie Henk van Randwijk en Gerard Slotemaker de Bruïne, die de technische leiding van de “Zwitserse weg” had. Van Heuven Goedhart en ik werden als onderhandelaars voor het onderhoud met Stähle aangewezen. Het gesprek zou plaats vinden ten huize van “Tante Roelie”, die een zo initiërende en centrale plaats in de Stähle-affaire had ingenomen. Enkele dagen voor Kerstmis 1943 reisden Van Heuven Goedhart en ik naar Coevorden. Het treintje Zwolle-Coevorden was, zoals in die dagen veelal het geval was, propvol. Van Heuven Goedhart zat in het overvolle gangpad op een blik, terwijl ik het goede deel gekozen had door op m’n knieën een Drentse schone gastvrijheid te verlenen. Bij “Tante Roelie” werden wij onthaald op erwtensoep met worst en spek, in die dagen een vorstelijke maaltijd.

Zinloos plan
De volgende dag verscheen een Duitse auto voor de deur, precies op het afgesproken uur. Voor alle zekerheid hadden we toch maar enige voorzorgsmaatregelen genomen. Stähle zou tussen ons inzitten, zodat wij bij eventueel verraad ons op hem zouden storten, terwijl wij ons voorts van een nooduitgang verzekerd hadden. Uiteraard een zinloos plan. Wat zouden twee ongewapende illegalen kunnen uitrichten tegen een gewapende Duitse officier… Op het moment dat Stähle de drempel van de kamer overschreed, wisten Van Heuven Goedhart en ik dat wij te maken hadden met een persoonlijkheid, volkomen betrouwbaar en van een hoog zedelijk karakter. Afgesproken was dat Van Heuven Goedhart, die Duits als Nederlands sprak, hoofdzakelijk het woord zou voeren. In de eerste plaats werd Stähle gevraagd naar zijn geloofsbrieven. Hij was hieromtrent volstrekt openhartig. Hij vertelde ons, dat onder leiding van de afgezette burgemeester van Leipzig, Goerdeler, zich een wijd vertakte verzetsgroep had gevormd die een aanslag op het leven van Hitler beraamde, om daarna onder leiding van Goerdeler een nieuwe regering te vormen. Onmiddellijk daarna zouden Goerdeler en de zijnen in alle bezette gebieden de bakens verzetten. Men had reeds contact met verzetsorganisaties in verschillende landen en zocht dit contact ook in Nederland om zo de voorwaarden te scheppen die vervuld moesten worden om rust en orde te verzekeren. Stähle verschafte ons ook tal van namen en feiten, waaruit bleek dat hij inderdaad in een wijd vertakt complot zat, dat onder andere verbindingen onderhield met contactpersonen in diverse ministeries in Berlijn.
Voorts deelde hij ons mee, dat twee bekende Nederlanders, te weten doctor C. Patijn, verbonden aan het departement van Buitenlandse zaken, en professor Meester F.M. Baron van Asbeck op het punt stonden gearresteerd te worden. Trouwens, ook al eerder had Stähle een verzetsgroep meegedeeld dat een met name genoemde spion in hun geledingen was binnengedrongen. Van Heuven Goedhart antwoordde op Stähles mededelingen, dat alleen op Nederlandse regering in Londen onzerzijds als wettig werd erkend en dat geen enkele situatie zou worden aanvaard waarin Nederland niet volstrekt en volledig onafhankelijk zou zijn. Er werd aan toegevoegd dat uiteraard Seys Inquart, Rauter, Christiaanse, etcetera terstond zouden moeten verdwijnen, evenals de Nationaal Socialistische beweging NSB en alle soortgelijke organisaties met hun mantelorganisaties. Voorts zouden de in concentratiekampen, tuchthuizen en gevangenissen opgesloten Nederlanders onmiddellijk in vrijheid moeten worden gesteld, terwijl ook in Duitsland tewerkgestelden terstond naar hun vaderland zouden moeten terugkeren.
“Auch die Juden”
Stähle ging met deze voorwaarden onvoorwaardelijk akkoord. Bij het opsommen van deze voorwaarden, met name de terugkeer van de in concentratiekampen verblijvende Nederlanders, meende ik goed te doen op te merken: “Auch die Juden.” Op zichzelf een discriminerende opmerking, Joden waren immers Nederlanders, maar in de context van die tijd begrijpelijk, zo niet vanzelfsprekend. Stähle deed alsof hij mijn opmerking niet hoorde en sprak met Van Heuven Goedhart verder. Eerst nadat ik enige malen mijn opmerking herhaalde, keerde hij zich nerveus naar mij toe en zei: “Sie sind nicht mehr da.” Er hat es gewuszt. Uit diepe schaamte over zijn volk, dat zich in zo’n afgrond van barbarij en bestialiteit had gestort, bleef hij het antwoord aanvankelijk schuldig. Aan het eind van het onderhoud werd afgesproken dat Stähle ons spoedig zou laten weten wanneer de Putsch zou plaatsvinden. Die mededeling zou worden gedaan in de vorm van een huwelijksaankondiging van zijn neef. Mij werd opgedragen het briefje, dat hij aan het adres van “Tante Roelie” zou laten bezorgen, te zijner tijd op te halen.
Misverstand
Korte tijd later was ’t zover en toog ik naar Zuid-Oost Drenthe. Aangezien er een misverstand in het spel was, moest ik eerst telefonisch nadere inlichtingen inwinnen. Toen ik de telefoniste aan de lijn kreeg en ik het door mij gewenste nummer vroeg reageerde ze: “Meneer Cramer, bent u weer in Drenthe terug?” Een kwalijke zaak. Hoezeer ik haar ook verklaarde dat mijn naam “Jan Vos” was, overtuigen deed ik haar vermoedelijk niet. Toen ik later als Commissaris der Koningin de geautomatiseerde telefooncentrale in Emmen opende, maakte ik van dit voor mij niet ongevaarlijke incident gewag. Helaas was de pientere telefoniste niet aanwezig. Jammer! Tenslotte kwam ik in het bezit van het episteltje van Stähle, dat onder meer deze zinsnede bevatte: “Dasz mein Neffe etwa mitte Januar zu heiraten beabsicht wird Sie gewisz interessieren.” Hetgeen dus wilde zeggen dat de Putsch half januari zou plaatsvinden. Met dit briefje reisde ik naar Amsterdam, waar terstond de Grebbe-commissie bijeenkwam.
Alle leden van de commissie gingen akkoord met het door ons opgestelde memorandum en door ons gevoerde tactiek. Besloten werd de inhoud onmiddellijk door te seinen naar Londen, zowel via de “Zwitserse weg” als via een Nederlandse clandestiene zender. Aan de regering in Londen werd gevraagd of wij ons contact met Stähle konden doorzetten. Londen seinde terug dat De Graaf, schuilnaam van Van Heuven Goedhart, niet mocht doorgaan! Blijkbaar had men geen vertrouwen in de ernst van het complot. Deze negatieve reactie van Londen is de primaire beweegreden geweest dat de Grebbe-commissie Van Heuven Goedhart naar Londen stuurde. Na een tocht die met onvoorstelbare moeilijkheden gepaard ging, bereikte hij Londen om kort daarop als minister van Justitie tot het kabinet Gerbrandy toe te treden. “Nooit vergeet ik de ochtend van de 20e juli 1944”, aldus Van Heuven Goedhart, “toen ik in de tuin wandelde en plotseling Gerbrandy’s hoofd uit een raam zag komen en hem hoorde roepen: Hitler is vermoord! Plotseling waren de Engelsen hevig geïnteresseerd in het Coevorder gesprek. Nog dezelfde dag moest ik aan twee Engelse kolonels van de Inlichtingendienst het verhaal in alle details vertellen.
Begrijpelijk
Achteraf moet ik erkennen dat het negatieve antwoord van “Londen” begrijpelijk is geweest, wanneer men er althans van uitgaat, dat men er van op de hoogte was, dat de Goerdeler-groep alleen een vrede met het Westen op het oog had. Aan de zedelijke en onvoorstelbare moed van Goerdeler, von Stauffenberg, Stähle en de hunnen doet dit echter niets af. Stähle, na het gesprek in Coevorden naar Berlijn vertrokken, hebben wij niet meer ontmoet. Spoedig pakten zich dreigende wolken boven zijn hoofd samen. Niet lang zou het duren of Overste Stähle zou in het vangnet van Hitlers trawanten verstrikt en in gevangenschap geraken. Vanuit de gevangenis wist hij ons nog te berichten welke namen van Nederlanders in het “proces” waren gevallen, zodat wij de betreffende personen zouden kunnen waarschuwen. Stähle heeft aan de ernstigste folteringen bloot gestaan. Aan zijn vrouw schreef hij: “Ich wandere wie durch eine tiefe Finsternis. Wie hätte ich so etwas für möglich gehalten. Es war die Hölle, wie ein kleines Golgotha. Doch schweigen wir davon.” Het vonnis luidde vier jaar gevangenisstraf. Of men in 1944 één jaar of levenslang kreeg, maakte op zichzelf niets uit. Aan de dood ontkwam hij echter niet. Met Bonhoeffer en anderen deelde hij hetzelfde lot: toen de Russen Berlijn naderden werd hij met een nekschot afgemaakt.
Gedenkplaat
Na de oorlog bestond bij degenen die Stähle hadden gekend de behoefte een gedenkplaat aan te brengen aan de buitenkant van de woning van “Tante Roelie”, waar de besprekingen in december 1943 hadden plaats gevonden. Omdat Duinkerken en Van Heuven Goedhart toen niet meer in ons midden waren, werd mij gevraagd een gedachtenisrede uit te spreken. Ik zal hierop niet uitvoerig ingaan, maar me beperken tot de verzetsactiviteiten van Stähle en die stellen tegen de achtergrond van het Nederlands verzet. Stähle was een soldateske figuur van conservatieve snit. Zo gaf hij zich als vrijwilliger op voor de China-expeditie, de kruistocht tegen het gele gevaar, diep overtuigd als hij was van de superioriteit van het blanke ras. Hij keurde in 1914 de inval in België goed, gaf zich in 1918 bij één van de vrijkorpsen op. Als men dit alles weet zou men zich hoogstens kunnen voorstellen, dat Stähle een van de vele Duitse officieren zou zijn geweest van wie in 1943 en 1944 de schellen van de ogen zouden zijn gevallen. Wij weten het: bij Wilhelm Stähle heeft het anders gelegen. Natuurlijk tastten de demonische praktijken van Hitler en zijn bendegenoten zijn soldaten-eer aan; het feit dat zijn moeder een Nederlandse was zal hebben meegespeeld. Maar toch: wij zullen naar diepere lagen hebben te boren om de verzetshouding van een zo soldateske figuur als Stähle was, te begrijpen. Welnu: Stähle behoorde in 1933 en de jaren daarna tot de kring van de Bekennende Kirche; zo bevond hij zich geregeld onder het gehoor van Niemöller. Onmiskenbaar heeft de Bekennende Kirche hem in zijn strijd gesterkt tot in de duistere uren van zijn dood.
Stähles verzet
Tenslotte wil ik nog op enkele punten van Stähles verzet wijzen.
Als eerste: Stähle en zijn vrouw, die hem in die bange jaren aanmoedigde en terzijde stond, waren verzetsfiguren van het eerste uur, von Anfang an. Reeds haalde ik zijn in 1933 gesproken woorden aan: “Ich sehe das Ende.” En later: “Ich sehe weiter, das nimmt einmal ein böses Ende.” Ook wij kenden zulke figuren. In het raam van dit interview noem ik alleen maar de naam van Van Heuven Goedhart. Maar toch: om de houding van Stähle naar waarde te schatten hebben wij haar te stellen tegenover het gedrag van zo talrijke Nederlanders gedurende de jaren 1933-1940. Men denke daarbij aan de houding van zovelen tegenover het pact van München en aan de houding van de Nederlandse regering ten opzichte van de Joden, die slechts spaarzaam werden toegelaten en meermalen weer over de grens werden gezet.
Ten tweede: De actieve verzetshouding van Stähle is en niet alleen een geweest von Anfang an, maar ook een over de gehele linie. Hij heeft zich niet tot één aspect van het verzet beperkt: Franse en Poolse krijgsgevangenen beschutte hij, Joden liet hij in eigen woning of elders onderduiken, in Duitsland en Nederland wist hij een netwerk van illegale contacten op te bouwen, zoals de Bentheimer verzetsgroep van Arnold Brill. Hij bezocht gedeporteerde Nederlanders en trachtte gevangenen vrij te krijgen, de verzetsbeweging in Nederland gaf hij de namen op van verraders die bij hen waren binnengedrongen en in Nederland ontwierp hij een goed functionerende berichtendienst. En dan laat ik hier onbesproken de belangrijke rol die Stähle in de Goerdelergroep speelde. Men kan zich met recht afvragen of Stähle illegaal-technisch gezien niet teveel hooi op zijn vork nam. De bekende propst Grüber heeft het enige afdoende antwoord hierop gegeven: “Nur wer selber der Not nahe gestanden hat, der pacht die Not der Anderen an.” Grüber kenschetste Stähle dan ook als “ein fröhlisches Gotteskind mit einer naïeven Unbekummertheit”. Met deze onbekommerdheid trok Stähle zich de nood van een ieder aan, los van geloof, ras of politieke gezindheid.
“Gemeinsamer Kampf”
Ten derde: Stähle heeft de strijd tegen het nationaal-socialisme niet ervaren als een puur Duits verzet tegen Hitler en zijn trawanten. Hij heeft om met de leider van de Kreisauer Kreis Graaf Von Moltke te spreken, ingezien dat het Duitse verzet “Teil eines notwendigen Internationalen Kampf gegen Fascismus und Totalitarismus” was. “Es war ein gemeinsamer Kampf für die Internationale Werte von Christentum und Humanismus.” Laat ons eerlijk bekennen. In de oorlogsjaren zijn we er ons niet voldoende van bewust geweest dat in het Duitse volk zovelen met ons een verbeten strijd tegen het nationaal-socialisme hebben gevoerd. Ja, das haben wir nicht gewuszt. Dat ongeveer twee miljoen Duitsers in concentratiekampen en in het verzet zijn omgekomen.
Ten vierde: Een gemeenschappelijke strijd, een gemeenschappelijke lijden, niet zelden tot in de dood… maar wat een verschil. De Nederlandse verzetsstrijder kon zich in zijn strijd tegen de bezetter betrekkelijk vrij te midden van de samenleving bewegen en wist zich gesteund door de regering in Londen. Voor Stähle en de zijnen lagen de kaarten anders. Stähle opereerde in een samenleving, waarin bijkans ieder als verrader, althans als potentiële verrader, moest worden aangemerkt. En Stähle kon niet als wij terugvallen of zich geruggensteund weten door een legitieme regering. Terecht merkte Von Moltke op: “Unser Vorhaben ist vielleicht noch gefährlicher als heute an den vordersten Front eingestellt zu sein”.
Ten vijfde: Er is nog een markant verschil. De Nederlandse verzetsbeweging wist zich in haar strijd opgenomen in het totale krachtenveld van boven- en ondergrondse activiteiten in vele landen. Stähle en de zijnen ontmoetten uitsluitend onbegrip en argwaan bij de Geallieerden. Zij werden telkenmale naar hun eigen benauwde veste teruggedreven. Ja, auf einsamer Höhe, of beter gezegd: in einsamer Tiefe moesten hun verzetsactiviteiten zich afspelen. Wanneer wij ons dit alles realiseren kan het niet anders of wij komen diep onder de indruk van de geestelijke spankracht en geestelijke moed van Stähle en zijn vrouw.
Exemplarische bevestiging
Mijn verhaal over Stähle zou onvolledig zijn als ik niet nog één gebeurtenis vermeld waarin hij centraal staat, een voorbeeld dat bovendien een exemplarische bevestiging is van de wijze waarop Stähle zich het lot van tal van mensen aantrok. Mij werd door prof. De Jong gevraagd om in een van de uitzendingen van de Nederlandse Televisie Stichting NTS over het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog te vertellen over de ontmoeting die Van Heuven Goedhart en ik in Coevorden hebben gehad. Ik nam die uitnodiging gaarne aan, al was ’t alleen maar omdat ik hierdoor de nagedachtenis van Stähle kon eren. De opname werd gemaakt in de huiskamer van “Tante Roelie”.
De uitzending vond op woensdagavond plaats, met een herhaling op zondagavond. De maandag daarop werd ik gebeld. Aan de andere kant van de lijn was een zeer geëmotioneerde dame, die over haar woorden struikelde. Uit haar zinnen, half Duits, half Nederlands, kon ik aanvankelijk niet opmaken wie zij was en wat ze op haar hart had. Na enige tijd werd me duidelijk dat ze haar leven aan Stähle te danken had. Natuurlijk zocht ik haar, mevrouw Soeterman-Guttentag, in Rotterdam op. Ze was als dochter van een bankier uit Breslau naar rood-Berlijn gevlucht, waar het relatief veiliger was als in een provinciestad als Breslau. Zij werd in de Siemensfabriek tewerkgesteld. Als ze niet hard genoeg werkte werd ze geslagen en geschopt. Als ongewenste Joodse vrouw werd ze door een SS’er uit een rijdende tram gegooid. Het is Stähle geweest die haar uit haar benarde positie verloste en haar in zijn eigen woning verborg. Toen de situatie te gevaarlijk werd, heeft hij voor haar een onderduikadres gevonden. Uitgehongerd en vervuild kwam ze uiteindelijk in Rotterdam terecht. “Stähle”, aldus mevrouw Soeterman, “ist einmalig”. “Deze man is een grote held en ook mijn held”.
Vergetelheid
Zij vreesde dat de naam Stähle en het verzet van het echtpaar tegen het nationaal-socialisme in de vergetelheid zouden geraken en dat hun graf ten prooi zou vallen aan verwaarlozing en verval. Gelukkig voor allen die Stähle hebben gekend is dit niet het geval geweest. Hier moet ik de naam noemen van de historicus dr. G. van Roon, die bij de voorbereiding van zijn dissertatie over de “Kreisauer Kreis” o.a. op de naam Stähle stuitte met het gevolg dat hij met mij contact opnam. Het resultaat is geweest dat Van Roon enige publicaties over de betekenis van Stähle geschreven heeft. Samen met propst Grüber heeft hij ervoor gezorgd dat het graf van Stähle en zijn vrouw een vorm heeft gekregen die in overeenstemming is met de verdiensten die zij voor het Duitse en Nederlandse volk hebben gehad. Stähle, zijn portret in Duits uniform staat in mijn kamer. Het herinnert mij dagelijks aan hem die op onvoorstelbare wijze in de bezettingsjaren over de gehele linie en von Anfang an weerstand heeft geboden tegen de demonie van het nationaal-socialisme.

Tot slot dit
Laat ons Wilhelm en Hildegard Stähle in dankbaarheid en eerbied gedenken. Maar dit gedenken zal alleen zin hebben wanneer wij de “Hoffnung” levend houden en ,,die Freiheit” blijvend bewaren om zo het leven op aarde “träglich” te houden. Want de worsteling en de strijd waarvoor zij hun leven hebben gegeven, gaat voor ons allen voort”.