Rond de Oosterhesselerbrug
Inleiding
In de 40-er jaren van de vorige eeuw hadden internationale gebeurtenissen grote gevolgen voor de mensen die destijds rond de Oosterhesselerbrug woonden. En niet alleen voor hen, maar ook voor diegenen die in een periode van ruim vijf jaar bij deze brug betrokken raakten. Nederlanders, Duitsers, Belgen, Polen en Canadezen kwamen voor kortere of langere tijd bij een brug, waarvan de meesten hunner daarvóór het bestaan niet eens kenden. Toch hebben de gebeurtenissen die volkomen buiten hen om plaatsvonden mensen bij elkaar gebracht, in vriendschap en in vijandschap, in liefde en in haat. Bij velen hebben die gebeurtenissen levenslang een onuitwisbare indruk achtergelaten.
In de buurt van de brug woonden mensen zoals er zoveel in Drenthe waren. Deze mensen vormden een hechte gemeenschap en de brug maakte daar een wezenlijk deel van uit. Een oorlog dreigde en brak uit! Er volgde een bezetting, een bevrijding en een herstelperiode. Hoe hebben die mensen dit alles ervaren? Wat hebben ze beleefd? Wat hebben ze doorstaan? Hierna volgt hun verhaal. Een verhaal van gewone mensen bij een gewone brug! Levensecht en herkenbaar.
De militaire omstandigheden spelen alleen een rol voor zover ze in het verhaal passen. Voor de beschrijving hiervan is dankbaar gebruik gemaakt van het bekende boek ‘Die lange morgen in mei’ van ingenieur H. Brand en van enkele krantenartikelen in de Emmer Courant van 4 en 6 april 1970.
Mobilisatie
Pasen 1939. De Oosterhesselerbrug, sinds 1862 oeververbinding over de Verlengde Hoogeveense Vaart, staat hoog oprijzend boven de omringende boerderijen onbeweeglijk op haar plaats. Gedurende de paasdagen is de klep niet omhoog geweest. Het zijn immers feestdagen en ook de schippers zijn aan de wal gebleven. Rondom de brug hebben de mensen het ook wat kalmer aangedaan. Natuurlijk, de koeien moeten gemolken worden en het vee verzorgd, maar er is ook tijd geweest voor kerkgang en ontspanning. Men heeft in de zondagse kleren langs het kanaal en langs de akkers en velden gewandeld en op de tweede paasdag zijn de cafés van ‘otien’ Anninga en de ‘tantes’ Van Dalen drukker bezocht dan anders. ‘t Waren eigenlijk heel gewone paasdagen. Dagen zoals gebruikelijk op het platteland. Dagen van vreugde om de komende zomer, dagen van rust voor hardwerkende mensen. Met die rust zal het echter de komende jaren gedaan zijn. Voor iedereen in de buurt van de brug en vooral …. voor de brug zelf!
Twee dagen later, de woensdag na Pasen. ‘s Morgens om vijf uur is het ineens een drukte van belang bij café Anninga aan de noordkant van het kanaal, vlak bij de brug. Ruim dertig soldaten in verfomfaaide uniformen drommen bijeen op het erf. Een breedgeschouderde sergeant-majoor, in tegenstelling tot zijn manschappen keurig verzorgd, heeft de leiding. De militairen vormen een sectie van de zojuist gemobiliseerde grensbataljons van het Nederlandse leger en ze hebben de strategisch gelegen brug als verdedigingsstelling toegewezen gekregen.
Otien en haar zoon Geert staan de sergeant-majoor te woord, terwijl Geerts vrouw Hanna en het inwonende nichtje Jantje zich de slaap èn de verbazing uit de ogen wrijven. “Wat een lillekerds!”, fluistert Hanna Jantje toe en de dames giechelen verstolen. ‘t Is ook niet niks, al die jonge kerels om ’het huus’! Die ‘jonge’ kerels zijn gisteravond laat, op 11 april 1939, vanaf het Daler station naar de brug gemarcheerd en tijdelijk opgevangen in café ‘Welgelegen’ van de tantes Annie en Jantje van Dalen aan de andere kant van het kanaal. In de gelagkamer, hebben ze half slapend de rest van de nacht doorgebracht. Geen wonder, dat ze er zo onverzorgd uitzien.
Inkwartiering
In de loop van de morgen vinden de nieuwkomers allemaal onderdak. De korporaals en de soldaten gaan naar de ‘ijstent’ bij de ijsbaan, een houten schuur vlak bij het erf van de familie Knuppe, die achter het café van Anninga woont. Ook vader en moeder Knuppe en hun beide zoons Hendrik Jan en Gezienus kijken hun ogen uit. De drie sergeants worden ondergebracht op de zolder van ‘t café van de tantes.
Sergeant-majoor Vunderink tenslotte neemt tijdelijk zijn intrek bij otien Wessels, de brugwachtster, die met haar ongetrouwde dochter Henderkien in het brugwachtershuisje tegenover de Van Dalens, aan de overkant van de weg, woont. Hij verblijft daar tijdelijk, want de sergeant-majoor is immers de ‘moeder van de compagnie’ en er zijn meer secties, waar zijn aanwezigheid zo af en toe dringend vereist is. Vandaar dat hij ook in Gees en in andere buurtschappen kosthuizen heeft. Een onmogelijke toestand eigenlijk. Een commandant behoort immers bij zijn mannen te zijn! In juni verandert dit gelukkig. Dan arriveert luitenant De Vroome, een kleine, kwieke officier in een smetteloos uniform. Voor hem wordt bij de tantes Van Dalen een speciale kamer gereserveerd. De tantes dragen hem op handen. ‘t Is dan ook een echte heer, die piano speelt en elke dag handschoenen draagt! Maar ook de andere bij hen gelegerde militairen omringen ze met veel zorg. Vooral als de heren zich niet lekker voelen, hebben ze al gauw een drankje bij de hand. Eigengemaakte citroenjenever bijvoorbeeld helpt uitstekend bij maagstoornissen!
Maatregelen voor verdediging
Het militaire bedrijf wekt aanvankelijk nogal wat opzien bij de brug. Nieuwsgierigen, vooral de jeugdige omwonenden, nemen een kijkje bij de ijstent of scharrelen in de buurt van de bij de brug geposteerde schildwachten rond. En er is nog veel meer te bekijken.
Ruim driehonderd meter ten oosten van de brug wordt in een heuveltje een kazemat van gewapend beton gebouwd en zo’n honderd meter ten westen ervan verrijst er nog een. Allebei aan de noordzijde van het kanaal. Een aannemer uit Coevorden heeft het karwei op zich genomen en de arbeiders zijn dagelijks op de bouwplaatsen aanwezig. De belangstellende toeschouwers verbazen zich over de grote hoeveelheden beton en het aantal arbeidsuren, die aan het project besteed worden. Maar ja, het is allemaal voor rijksrekening, nietwaar! Schilder Dijkstra mag tenslotte de schietinstructie voor de soldaten op de binnenkant van de muren aanbrengen. De soldaten zelf graven onder de deskundige leiding van ‘majoor’ Vunderink een lange loopgraaf tussen café Anninga en de oostelijke kazemat.
Op 28 augustus, bij de algehele mobilisatie, wordt de verdediging van de brug versterkt met een stuk veldgeschut. Een ‘zes-veld’ met munitiewagen, het geheel getrokken door vier paarden en vergezeld van een stuksbemanning van zes soldaten, een korporaal en een wachtmeester. De paarden komen bij Anninga op stal en daar worden ook slaapplaatsen voor de vier bijbehorende soldaten ingericht. Het stuk zelf wordt opgesteld in een stelling voor de boerderij van vrijgezel Jans Lomulder die naast de Anninga’s aan de andere kant van de weg woont. Wachtmeester Van der Ploeg, de stuks commandant, verzet veel werk om de stelling te voorzien van een deugdelijke borstwering met schietgat. Verder zorgt hij ervoor, dat het verouderde kanon zonder terugloop na elk schot weer zonder al te veel moeite op zijn plaats komt te staan.
Tussen de stelling en de westelijke kazemat graven de soldaten nog een loopgraaf met een mitrailleurnest. Dit alles, gevoegd bij het feit dat de brug met springstof ondermijnd wordt en dat de zuidelijke toegangswegen langs het kanaal met betonnen versperringsringen kunnen worden afgesloten, geeft de militaire leiding de zekerheid, dat de verdedigingslinie sterk genoeg is om een aanvallende vijand te weerstaan. Temeer daar de versperringsringen bestaan uit duikers, die met beton volgestort zijn. Uit dit beton steken hoekijzers, omwikkeld met prikkeldraad. Eenmaal op hun plaats gezet vormen de duikers een onwrikbare muur van beton en ijzer. Dreigend en weerbaar!
De soldaten
En de soldaten? Zijn die ook weerbaar? Och, het zijn eigenlijk allemaal gelegenheidssoldaten. Burgers in uniform, die vaak zeer tegen hun zin hun bedrijf, hun werkkring of hun studie hebben moeten opgeven. Vaak ook brave huisvaders, die hier bij de brug de hun opgelegde plicht vervullen en er het beste van proberen te maken. Die ondanks de oefeningen toch over veel vrije tijd beschikken en die op hun eigen manier invullen. Zo is daar bijvoorbeeld Jan Jansen, een boerenzoon uit Grolloo, die nogal eens bij Bertus en Henderkien Meijering aanloopt om naar het welzijn van het prachtige Belgische trekpaard te informeren. Die met Geert Anninga meegaat naar het land en als een volwaardige knecht meehelpt bij alle voorkomende werkzaamheden.
Ook anderen laten zich hierbij niet onbetuigd. Soms wordt voor militaire doeleinden ‘boerengerief’ geleend en dat loopt niet altijd goed af. Zo rijdt soldaat Tammes eens Jan van Dalens paard en wagen èn zichzelf het kanaal in. Het paard en de soldaat komen er onbeschadigd af, maar de wagen is kapot. Jan van Dalen zegt laconiek: ”Och, ‘t is niet veur een arme weduwvrouw!” en dient vervolgens een gepeperde rekening bij de militaire autoriteiten in. Veel soldaten zitten urenlang te vissen in het kanaal en brengen de vangst naar otien Anninga. Die maakt de vis deskundig schoon en pakt ze zorgvuldig in. De pakjes gaan vervolgens naar de gezinnen van de vissers. Een smakelijke groet uit de stelling! Anderen gaan met Geert Anninga op jacht en vertellen na afloop spannende belevenissen. Er is ook gelegenheid tot paard- rijden. Als wachtmeester Van der Ploeg een goeie bui heeft, wordt voor een belangstellende ruiter een ‘geschutspaard’ gezadeld. Langs een voorgeschreven route kan er dan een ritje in de omgeving worden gemaakt. Enkele soldaten zijn enthousiaste voetballers en vormen een welkome versterking voor VIOS, de club uit Oosterhesselen.
De soldaten improviseren zo goed mogelijk. Ze wassen en scheren zich ‘s morgens bij pompen en regentonnen en beschikken zelfs over een douche. In het stookhok van de Van Dalens is op een plank een grote gieter vastgemaakt, die door middel van een touw zijn inhoud over de blote mannenlijven kan uitstorten. Het water wordt in een kookpot voorverwarmd door de korporaal-badmeester. Soms echter ‘vergeet’ hij dat voorverwarmen en dan is het gekrijs van het slachtoffer en het leedvermaak van de toehoorders niet van de lucht.
De burgers helpen de soldaten zo veel ze kunnen. Henderkien Wessels, naaister van beroep, zet regelmatig knopen aan en vooral de majoor, die gezien zijn omvang nogal eens wat mist, is een trouwe klant. Moeder Kunstman doet de was voor de soldaten Luppes en Schuur en stelt ruimte beschikbaar als de vrouwen met de kinderen een weekend komen logeren. Als vriendinnen eens een dag overkomen, vinden ze mèt hun vrienden bij de verschillende families een gastvrij onthaal. ‘s Avonds gaan veel soldaten ergens koffie drinken. Bij de familie Blaauw wordt eindeloos geklaverjast; bij de Kunstmannen zorgt de tamme kraai van Hans voor plezier èn ergernis.
‘t Beest is zo brutaal, dat hij steeds lepeltjes meepikt en ze op het dak van de westelijke kazemat laat vallen. Hij is door het voortdurend voeren moddervet geworden, maar als hij naar de ogen van kinderen gaat pikken, doet Hans hem toch maar weg. Bij otien Anninga en de tantes Van Dalen komen ‘onze jongens’ ‘s morgens al koffiedrinken; voor een geringe vergoeding, met of zonder gevulde koek. ‘s Avonds zit er altijd een grote groep bij de Anninga’s, die daar al vroeg beginnen met ‘kop ofdrinken’! De schildwachten die bij de ijstent behoren te staan, drinken vrolijk mee. Otien en Hanna vallen voor hen in door om beurten op de hoek van het huis te posten. Als ze in de verte autolichten zien aankomen, staan de schildwachten binnen de kortste keren weer model op hun plaats.
Er is ook wel eens alarm, middenin de nacht. Dan zitten alle soldaten gepakt en gezakt in de zaal bij Anninga. De geschutsbemanning is ook aanwezig en de paarden staan aangespannen. Geert en Hanna zitten er slaperig tussen in; ook voor hen geldt de alarmtoestand. Als na lang wachten de oefening afgeblazen wordt, kruipt iedereen weer mopperend in bed.
Voor al hun inspanningen krijgen de Anninga’s trouwens wel wat terug. Als vrijdags de keukenwagen uit Gees hachee aanvoert, mogen zij èn de familie Knuppe ook met hun pannetje komen. Beide gezinnen smullen, want de legerhachee is een ware lekkernij. De keukenwagen neemt overigens zelden iets mee terug. Alles wat overblijft, gaat naar ‘t woonscheepje van Hendrik en Mientje Kuik, dat in ‘t kanaal afgemeerd ligt. Hendrik voorziet met moeite in hun levensbehoeften door het maken en verkopen van heideboenders, dus iets extra’s komt hier uitstekend van pas. En, ‘het zou toch zonde zijn om het kostelijke eten weg te gooien!’, redeneert de korporaal-kok.
Af en toe is er een feestavond voor de soldaten in de zaal van café Van Dalen. Daar worden ook de volwassen buurtbewoners bij uitgenodigd. De zusjes Gé en Annie van Dalen, dochtertjes van Jan, die achter het café zijn boerenbedrijf heeft, krijgen er toch wel het nodige van mee. Zij slapen achter de dubbele, openslaande ‘porte-brisée’-deuren naast het toneel en liggen gespannen mee te luisteren, stikjaloers op Klaas, die er wél bij mag zijn!
Vaak bezoeken de militairen ook feest- en dansavonden in de omgeving en sommigen nemen het er dan goed van. Zo brengen Hendrik Jan Knuppe en Gerrit Blaauw eens een soldaat mee naar huis die zo beneveld is, dat hij nog maar net kan fietsen. Ze nemen hem tussen zich in en houden de zwalkende militair met fikse duwen naar links en naar rechts in de juiste richting. Ze brengen hem bij zijn slaapplaats, trekken hem zijn jas en broek uit en leggen hem op zijn brits. Als beloning krijgen ze ieder een bord ‘riestepap’, heerlijk dik en zoet! De volgende morgen, als de roes uitgeslapen is, is alles weer normaal. Natuurlijk worden er wel grapjes over het voorgevallene gemaakt, maar niemand is er op uit de zondaar te kwetsen. Zo gaan de gelegenheidssoldaten met elkaar om. Leven en laten leven! Natuurlijk, de discipline is bepaald niet strak en slechts zelden wordt er gestraft. Maar er is wel een geweldige gemeenschapszin, een opkomen voor elkaar.
Ganzenmarkt
Ook de Coevorder ganzenmarkt wordt bij de brug geestdriftig meegevierd. Van de vroege morgen tot de late avond passeren marktgangers de brug en leggen aan bij een van de beide cafés. Ook hier zijn de soldaten, als het maar even kan, present! Koffie is die dag niet verkrijgbaar, drank des te meer. Tot heel laat in de avond sluiten de soldaten vriendschap met steeds weer andere even ‘aanleggende’ boeren. De ‘jongens’, die tenslotte maar achttien cent per dag verdienen, worden royaal vrijgehouden. Onvoorstelbaar veel dorst wordt met onvoorstelbaar veel drank gelest. Onvergetelijke gebeurtenissen zijn het; ook voor de compagniescommandant die geheelonthouder is!
De omgang tussen burgers en militairen heeft overigens ook nog blijvende gevolgen. Soldaat Johan Teeuwsen uit Gendringen zoekt en vindt met twee van zijn dienstvrienden ‘s avonds gezelligheid bij de familie Bouwers aan de Dalerbrug. Dochter Albertje maakt veel indruk op Johan, maar ze is nog erg jong. Te jong! Hij kan haar echter niet vergeten en komt gedurende de volgende oorlogsjaren regelmatig terug bij de boerderij aan de Dalerbrug. Na de bevrijding komt hij tot de slotsom, dat Albertje gelukkig niet alleen ouder, maar ook nog aantrekkelijker geworden is. Hij waagt de beslissende stap en zijn gevoelens blijken beantwoord te worden. Ze krijgen vaste verkering, trouwen en Johan voert zijn bruid naar Gendringen, een nieuw leven tegemoet.
Terug echter naar de soldaten bij de brug. Luitenant De Vroome en sergeant-majoor Vunderink zien veel door de vingers. Als laatstgenoemde daarover door de compagniescommandant in het bijzijn van de sergeants vermaand wordt, geeft hij ten antwoord: Niet u, maar ik moet straks met deze jongens het gevecht aangaan!” Daar heeft de commandant niet van terug. De jongens wel! Zij achten er hun majoor hoog om. In de zaal van café Van Dalen bevindt zich ook de enige telefoon van de buurt en dus is dit toestel van uitzonderlijk hoge militaire waarde. Dag en nacht moet een soldaat de telefoon bewaken. Het is een geestdodende bezigheid, temeer daar maar zelden een verlossend belgerinkel weerklinkt. Een schildwacht, ten prooi aan de opperste verveling, legt midden in de nacht een plaat op de grammofoon. En zo schettert op een gegeven ogenblik keihard ‘Lou met de geit’, de nieuwste ‘schlager’ van Lou Bandy door het café, iedereen wakker schrikkend. Of het geval nog disciplinaire gevolgen gehad heeft, is niet bekend.
Strenge winter 1939-1940
De winter 1939-1940 is streng. Het vriest hard en de soldaten klagen steen en been over de kieren en spleten in de ijstent. In de pers verschijnen beschuldigende berichten met koppen als: ‘Onze jongens hebben het koud!’ De legerleiding, bij uitzondering geschrokken van deze publiciteit, trekt zich het lot van onze jongens aan en zo verrijzen er op het weiland naast timmerman Wessels twee grote barakken. De ijstent wordt verlaten en kan weer voor haar oorspronkelijke bestemming gebruikt worden. Soldaten zwieren en stuiven over het ijs van de erbij gelegen ijsbaan en vooral Jantje Anninga, het eenentwintigjarige nichtje van Geert, heeft veel aftrek. En niet alleen op het ijs! Otien echter houdt alles goed in de gaten en zorgt ervoor, dat een en ander niet uit de hand loopt.
Even wordt de sectie die hoofdzakelijk uit Groningers bestaat, door Friezen vervangen. Niet tot overmatige vreugde van de omwonenden, want de nieuwkomers spreken voortdurend hun merkwaardige taaltje en laten zich maar zelden in verstaanbare klanken uit. Het enige lichtpunt is dat de meisjes Van Dalen Friese sinterklaasliedjes leren. Ze kennen ze nog! Iedereen is blij, als de ‘oude’ jongens weer terugkomen.
Prins Bernard op bezoek
Een grote gebeurtenis is het bezoek van prins Bernhard, die de stelling komt inspecteren. De modderige zandweg is met een looppad van planken begaanbaar gemaakt. De tantes leggen bij aankomst de plaat ‘Lippe Detmold’ op de grammofoon en dus schalt het bekende lied de Koninklijke Hoogheid tegemoet. De zusjes Van Dalen en de gebroeders Kunstman kijken hun ogen uit, als de heren officieren keurig over het plankier naar de kazematten lopen en de prins vrolijk naast het voetpad door de ‘dikste’ plassen stapt. Bernhard vertrekt zeer tevreden. Het moreel stijgt!
Maar…. de Koninklijke Hoogheid heeft niet gezien, dat sommige soldaten op klompen op wacht staan en dat aan noodzakelijke uitrustingsstukken nogal eens het een en ander ontbreekt.
En dat sommige schildwachten in goedbedoelde dienstijver wel eens hun post verlaten. Zoals die rasechte Groninger die de gewoonte heeft elk naderbij komend schip een eind tegemoet te lopen. Als de schipper aan het roer een pijpje rookt (en dat is meestal het geval!) brult hij onvervaard: ,,Schipper, de piep oet, want d’r zit kruut under de klappe!” En deze boodschap is voor ieder verstaanbaar. Zo wacht de sectie aan de brug op de dingen die komen gaan. Onweerstaanbaar!
Oorlog
Donderdag 9 mei 1940 is een dag als alle andere dagen. Luitenant De Vroome maakt een dienstreis naar Assen. De soldaten lopen wacht en vervelen zich. Tegen de avond gaat een groot deel van hen naar een feestje in Wachtum. Om tien uur gaat de telefoon. Vanuit het Duitse grensgebied komen alarmerende berichten over troepenconcentraties. Met een vijandelijke aanval moet nu ernstig rekening worden gehouden! Een ordonnans ijlt naar Wachtum met het bevel dat de feestvierders onmiddellijk naar de stelling moeten terugkeren. Er wordt een verhoogde waakzaamheid ingesteld. Een deel van de manschappen gaat gekleed naar bed, het andere deel moet wachtlopen.
Hans en Roelfien Jalving die sinds 1 mei bij Jans Lomulder ingetrokken zijn, voelen zich wel bijzonder ongemakkelijk. ‘s Avonds na de verhuizing, als dochter Geesje eindelijk op bed ligt en het vermoeide echtpaar nog even zit uit te blazen, beginnen bij de hoogzwangere Roelfien plotseling de weeën. Enkele uren later bevalt ze van een gezonde zoon. En nu, acht dagen later, zitten ze dus met twee jonge kinderen midden in een zwaarbewapende stelling met zenuwachtig rondlopende soldaten en een kanon, waarvan het staartstuk praktisch tegen de muur van hun woonkamer staat. Hoe moet dat aflopen?
Tante Annie van Dalen waarschuwt ‘t gezin van haar broer. ‘t Liekt niet best, d’r komp oorlog!”, is haar verontrustende mededeling. Ze heeft het zelf van de inmiddels teruggekeerde luitenant gehoord. Bij de familie Blaauw wordt die avond bar slecht geklaverjast. De vaste klanten zijn onrustig. ‘t Is niet pluis, d’r gebeurt wat!”, voorvoelen ze. En als ze om tien uur al weggeroepen worden, weet ook het achterblijvende gezin, hoe laat het is. Ook de andere families bij de brug worden op de hoogte gesteld. Die nacht zijn er maar weinigen die een oog dichtdoen.
De volgende morgen om een uur of vier jaagt het lawaai van talloze overvliegende Duitse vliegtuigen iedereen het bed en het huis uit. Een soldaat bij de brug schiet met zijn geweer op de hoog overkomende machines. De luitenant verbiedt het hem. Het is zonde van de kostbare munitie!
De families die vlakbij de stelling wonen, krijgen de aanzegging zo spoedig mogelijk te vertrekken. De brug gaat straks de lucht in en er mogen geen risico’s genomen worden. Om een uur of vijf passeert nog een groep Nederlandse militairen de brug. Op weg naar het noorden. Het zijn soldaten die de bruggen bij Coevorden hebben laten springen. Ze zullen gevolgd worden door de troepen die straks volgens plan zullen terugtrekken. Tot zolang moet de Oosterhesselerbrug intakt blijven.
Vluchten
Intussen is de uittocht van de gezinnen in volle gang. De Jalvings zijn de eersten. Moeder Roelfien, baby Hendrik en peuter Geesje vertrekken per taxi naar Gees; Hans Jalving rijdt er op de fiets achteraan. Hij is zo ‘veraldereerd’ dat hij nergens aan denkt en alleen maar een deken meeneemt, over het stuur van zijn fiets.
De Van Dalens, de tantes en het gezin van Jan, vertrekken met volgepakte karbiezen ‘op de bonnefooi’ naar Oosterhesselen. Ze komen tenslotte bij ‘het armhuus’ terecht. Vader Jan bedenkt zich en fietst nog even terug om ‘stoet en nagelholt” (brood en rookvlees) te halen. ‘t Gezin moet tenslotte wat te eten hebben! ‘t Lukt hem waarachtig ook nog om de brug over te komen, maar bij terugkomst uit ‘t huis ontmoet hij de luitenant. Die veegt hem krachtdadig de mantel uit. “Hoe haalt hij het in zijn hoofd om nog terug te komen!”
Bertus en Henderkien Meijering vertrekken met de zevenjarige Dina en de driejarige Hilbert per fiets naar de familie Zwiers bij de Dalerbrug. Ze nemen de melkbussen mee, want de koeien lopen daar in de buurt in de wei en die kunnen ze dan tegelijk ook nog even melken. Bij de Anninga’s gaat het vertrek wat moeilijker. Otien, die wachtmeester Van der Ploeg ter bemoediging nog twee glaasjes jenever heeft laten nuttigen, weigert te vertrekken. Tenslotte wordt een besluit genomen. Geert en Hanna (Jantje is gelukkig bij haar ouders) zullen per motorfiets vertrekken en Otien zal met de tweejarige Berend in de kinderwagen volgen. Zo zal het gebeuren. Geert en Hanna vertrekken, maar Otien blijft talmen. Ze kan geen afscheid nemen. Tenslotte, het is al tegen zevenen, schuifelt ook zij weg. Langzaam, achter de kinderwagen!
Ook de Kunstmannen kunnen maar moeilijk wegkomen. Vader is niet zo gauw bang! Als ze tenslotte vertrekken, komen ze maar nauwelijks vooruit. Al bij de familie Kemkers, even verderop aan het kanaal, oordeelt vader dat ze ver genoeg van de brug verwijderd zijn. Hier zullen ze de loop der dingen eerst maar eens afwachten.
De families Knuppe en Wessels, Jans Lomulder en ook otien Wessels met haar dochter verlaten eveneens het toekomstige gevechtsterrein. De buurman van de Meijerings, Roelf Keen, arbeider bij een N.S.B.- boer, zoekt met zijn gezin onderdak bij zijn baas. Hij krijgt het westelijke woongedeelte van diens boerderij toegewezen. Ook de ouders van de N.S.B.-boer zijn daar en later zal ook Bertus Meijering met zijn gezin hier arriveren. De N.S.B.’er loopt voortdurend zenuwachtig naar buiten, een witte doek als teken van overgave in de hand.
De families die aan de Oosterhesselerweg wonen, krijgen geen opdracht hun huizen te verlaten. Zij wonen ver genoeg van de brug af. Zo komt het dat Gerrit en Hilbrand Blaauw al vanaf vijf uur regelmatig aan de weg staan te kijken naar wat er allemaal gebeurt. Ze horen dat de brug nog niet opgeblazen zal worden, omdat er nog Nederlandse troepen uit de richting Coevorden – Dalen verwacht worden. Als luitenant De Vroome de zekerheid heeft dat deze niet meer komen, besluit hij tot springen over te gaan. Een soldaat beveelt nog iedereen van de weg af te gaan en dan klinkt er om zeven uur een harde, korte knal. De omhoogstaande klep zakt scheef weg, maar blijft wel overeind staan – het bewegingsmechanisme van de brug is grondig vernield! Stukken ijzer vliegen in het rond; een ervan komt zelfs vlakbij de aan het kanaal staande familie Kunstman terecht. De ruiten van de omliggende gebouwen springen allemaal uit de sponningen!
Gevechtscontact met de Duitsers
Even daarna komen er toch nog weer burgers bij de brug. Het zijn Hans Jalving en zijn broers die besloten hebben nog te redden wat er te redden valt. Ze halen de koeien uit de stal, laden nog wat spulletjes op de wagen en vertrekken weer naar Gees. Een beschadigde boerderij en een diep verontwaardigde luitenant De Vroome achterlatend. Ze zijn juist op tijd weg!
Gerrit en Hilbrand Blaauw, die door het huiskamerraam de vernieling van de brug hebben gadegeslagen, gaan, als alles veilig lijkt, de straat weer op. Even later komt vader Hendrik Blaauw ook en hij stuurt de zestienjarige Gerrit weer naar binnen. ‘t Is veel te gevaarlijk hier!’ Hilbrand die al eenentwintig is, blijft met zijn vader staan kijken in de richting Dalen. Waar blijven die Nederlandse troepen toch? Hendrik Schepers en Harm Abbing voegen zich even later bij hen. Als er maar steeds niets gebeurt, lopen de vier mannen het land in, langs een sloot naar het huis van Bertus Meijering aan het kanaal. Weer terugkerend, achter in de Kamp, zegt Hilbrand plotseling: “Daar komen ze!” Een kolonne motorrijders, voorafgegaan door een open terreinwagen, rijdt langs de weg, richting de brug. Donkergrijze uniformen, laagzittende helmen, het zijn Duitsers!!
Intussen zijn, opgeschrikt door het zware geluid van de motoren, moeder Blaauw, Gerrit en de twaalfjarige Bertha het huis uitgekomen. Samen met vrouw Schepers en haar kinderen Grietje en Henk staan ze als lamgeslagen toe te kijken. Als de terreinwagen langs hen rijdt, maakt de officier die rechtop naast de bestuurder staat, een afwerend gebaar. “Achteruit!” betekent dat en de twee vrouwen begrijpen het direct. Ze trekken de kinderen mee en verdwijnen achter het huis.
Dan barst opeens de hel los! De luitenant bij de brug heeft de Duitsers tot zo’n tweehonderd meter laten naderen en geeft dan het bevel: “Vuur!” Het kanon braakt zijn eerste granaat uit en de mitrailleur in de oostelijke kazemat en de geweerschutters in de loopgraaf vegen met een hagel van kogels de weg schoon. De Duitsers, volledig verrast, zoeken dekking in de bermsloten; de gevechtswagen wordt vol getroffen en de rechtopstaande commandant wordt aan hoofd en arm gewond.
Pas later zal tot de door hem teruggestuurde vrouwen en kinderen doordringen, dat hij hen van de dood heeft gered. De mitrailleurkogels vliegen ook de vier mannen in de Kamp om de oren. Ze duiken een sloot in en beseffen dan pas eigenlijk dat zij zich precies in de vuurlinie van de oostelijke kazemat bevinden. Voorzichtig over de rand van de sloot kijkend, zien ze hoe de twee vrouwen met de kinderen de rogge invluchten. Ze hebben hen gezien en kruipen tussen de halmen door naar hen toe. Aan het eind van de sloot ontmoeten ze elkaar. Gelukkig allemaal ongedeerd! Voortdurend op hun hoede bereiken ze tenslotte de boerderij van de familie Kiers in de ‘Sombroeken’, waar ze gastvrij onderdak vinden. Moeder Blaauw is zo overstuur, dat ze de hele dag op bed blijft liggen.
Het gevecht aan de brug gaat intussen onverminderd voort. De Duitsers, van hun verrassing bekomen, beantwoorden het vuur. Het stuk zes-veld is echter al gauw uitgeschakeld. Na enkele schoten stort het schietgat in en wachtmeester Van der Ploeg geeft opdracht het kanon onklaar te maken door het sluitstuk te laten verwijderen. De geschut bemanning en de bezetting van de westelijke kazemat, die niets kan uitrichten in verband met het ontbreken van enig schootsveld, trekken zich terug.
Twee soldaten, Jan Jansen en Willem Rozeboom die het stuk geschut onklaar hebben gemaakt, gaan er op de fiets vandoor, richting Oosterhesselen. Onderweg halen ze de nog steeds talmende otien Anninga in en helpen haar een handje met de kinderwagen. Dan wil otien echter toch weer terug, maar als ze dat ook daadwerkelijk doet, wordt ze tegengehouden door politieman Simon de Jong. Mopperend gaat ze dan ten langen leste toch naar Oosterhesselen. Otien is hellig!
Luitenant De Vroome leidt het gevecht vanuit zijn commandopost in de tuin van de Anninga’s. Als hij het kanon niet meer hoort vuren, besluit hij een kijkje te gaan nemen. Hij ontdekt dan dat de geschutsbemanning en de bezetting van de westelijke kazemat zonder zijn voorkennis zijn vertrokken. Terugkerend komt hij onder hevig vijandelijk vuur te liggen en hij blijft voorlopig aan de westzijde van de weg in dekking.
De oostelijke kazemat en de geweerschutters in de loopgraaf blijven taai doorvuren. De Duitsers krijgen echter versterking. Het Duitse 1e Reiterregiment met cavaleriegeschut komt aan bij de boerderij van Abbing. De kanonnen worden in het zicht van de brug in stelling gebracht en de Duitsers zetten vader en moeder Abbing ernaast. Nu zullen die Nederlanders het wel uit hun hoofd laten met hun kanon terug te schieten! Inderdaad, het Nederlandse geschut zwijgt en de Abbings mogen weer naar binnen. Even later zullen ze verlof krijgen hun huis te verlaten. Dat het stuk zes-veld al geruime tijd onklaar was, hebben zij en de Duitsers pas later ervaren. De vijand rukt op.
Ten oosten van de weg kruipen soldaten al schietend door het terrein. Ze moeten voortdurend dekking zoeken voor de vuurstoten van de mitrailleur in de kazemat. Het cavaleriegeschut raakt ingeschoten en de zware Duitse mitrailleurs laten hun angstaanjagend geratel horen. De kazemat en de loopgraaf krijgen het zwaar te verduren; van de kazemat worden zelfs hele stukken beton weggeschoten! Toch houden de Nederlandse soldaten vol. Als hun tegenvuur echter even wat verslapt, zien de Duitsers kans het kanaal te bereiken. Bij het oversteken van de weg wordt hun commandant Rittmeister Schulz zwaar getroffen. Enkele soldaten trekken hem in de bermsloot, waar hij kort daarna overlijdt. Zijn lichaam wordt weggedragen naar de boerderij van de Boettings, waar de familie angstig bij elkaar zit. Manna Boetting krijgt de schrik van haar leven als er plotseling keihard op de deur gebonsd wordt. Moeder doet open en Duitse soldaten, bezweet en bemodderd, dringen binnen. Ze eisen een bed en leggen daar de gesneuvelde officier op. Later zal het lichaam naar Dalen gebracht worden en daar voorlopig worden begraven.
Het gevecht gaat door; de Nederlanders weten van geen wijken. Een van hun kameraden is doodgeschoten en dit verlies maakt hun verzet
extra fel. Een Duitse stoottroep sloopt de baanderdeuren uit de boerderij van Albert Oving en gebruikt deze als vlotten om ongezien ten oosten van de kazemat het kanaal over te steken. Plotseling vallen ze de Nederlandse stellingen van opzij en van achteren aan. Op bevel van sergeant Keizer steekt soldaat Siebum een witte zakdoek aan een bajonet uit de stelling omhoog. Vierentwintig dappere Nederlandse strijders, waaronder ook luitenant De Vroome, worden gevangen genomen en weggevoerd. Het is kwart voor tien. Ruim twee uur hebben ze de vijand tegengehouden.
Gesneuveld
Aan Nederlandse zijde is soldaat Van der Voort gesneuveld, er zijn geen gewonden. Aan Duitse zijde is in ieder geval de commandant gesneuveld en een oberleutnant gewond. Het aantal overige gesneuvelden en gewonden is onbekend gebleven. Het officiële rapport van de Nederlandse compagniecommandant spreekt van ‘waarschijnlijk 70 man’!
De burgers bij de brug overleven die tiende mei gelukkig allemaal. Tegen een uur of vier komen de families weer terug. Overal vinden ze gebroken ruiten en overal zijn Duitsers. Vader Hendrik Blaauw haalt eerst zijn paard en wagen op om de vluchtelingen bij de familie Kiers naar huis te vervoeren. De Duitsers zijn hier al weg en hoewel ze de woonkamer als hoofdkwartier gebruikt hebben, ontbreekt er zelfs geen ‘schink’. Wel zijn er enkele ruiten kapot en zitten er kogelgaten in de tegels aan de wand. Ook bij de families Abbing, Schepers en Snijders staat alles nog op zijn oude plaats.
De Kunstmannen die na het avontuur met het rondvliegende stuk ijzer toch maar naar een nicht bij de Dalerbrug zijn gegaan, vinden hun huis met uitzondering van de ramen onbeschadigd terug. Ze zien Duitsers bij Lomulder en Anninga in en uit lopen en er komen ook een paar bij hen om water vragen. De volgende dag vinden ze achter het huis een groen geverfde Nederlandse legerfiets. Die beschouwen ze maar als oorlogsbuit. Ze schuren hem en geven hem een ander kleurtje. Jaren later zal de fiets toch nog van eigenaar veranderen. Dan wordt hij namelijk door Duitsers in Zwinderen gevorderd!
Vader Jan en zoon Klaas van Dalen worden door een in het kanaal liggende schipper overgezet. Ze willen eerst maar eens gaan melken en vinden ook hier in ‘t café en in de boerderij alle ruiten in gruizels. Als ze de overige familieleden opgehaald hebben, krijgen alle vertrekken een grondige schoonmaakbeurt. Door het opblazen van de brug is al het stof uit de naden tevoorschijn gekomen. De volgende dag worden ze al vroeg door Duitse soldaten gewekt. Deze waarschuwen hen dat ze met behulp van een nieuwe springlading de klep van de brug naar beneden willen laten vallen. De Van Dalens gaan tijdelijk naar de familie Blaauw. Opnieuw doet een ontploffing de omgeving van de brug daveren en opnieuw komt al het stof uit de naden tevoorschijn. Er moet wéér schoongemaakt worden. De brug wordt nu met door de tram aangevoerde planken voorlopig hersteld. Hendrik Blaauw mag van burgemeester Ten Holte het overschot aan planken mee naar huis nemen. Daar hebben ze later nog veel plezier van gehad.
Ook de familie Wessels, Huizing sr., Jans Lomulder, de Knuppes, de Jalvings, de Keens, de Anninga’s en otien Wessels keren terug. De Knuppes en de Anninga’s bivakkeren drie weken in de ijstent voor ze weer in hun huizen kunnen gaan wonen. Otien Wessels verricht de laatste heldendaad van deze gedenkwaardige dag. Thuiskomend vindt ze het brugwachtershuisje vol met Duitsers. Met opgeheven vinger gaat ze op hen toe. “Der oet! Allemaol der oet!” schreeuwt ze woedend. En….de verbouwereerde Duitsers gaan!!
Bezetting
Zoals gezegd, het duurde drie weken voor de Knuppes en de Anninga’s weer terugkeerden in hun eigen woningen. Ook voor de anderen duurde het geruime tijd, voor alles weer hersteld was. Glas was een schaars artikel in de eerste weken na de Duitse inval. Gedurende de resterende oorlogsdagen bleef het druk bij de gedeeltelijk herstelde brug. Duitse troepen trokken noordwaarts; Rode Kruiswagens met gewonden en gesneuvelden zuidwaarts. Eenmaal stopte er zo’n wagen vlakbij het huis van de familie Knuppe. Een gewonde werd op de trambaan gelegd, kennelijk om hem wat frisse lucht te geven. Hendrik Jan Knuppe keek omzichtig naar binnen en wat hij daar zag, benam hem de adem. Allemaal gesneuvelden! “‘t Leek wel of ‘t klossen hout waren”, zo lagen ze door en op elkaar.” Toen de auto wegreed, bungelde er nog een been over de rand onder het zeildoek uit. ‘t Was een beeld, dat Hendrik Jan nooit vergeten zou.
Maar het gewone leven hernam betrekkelijk gauw zijn gang. De brug werd weer hersteld, de schippers voeren weer, de boeren gingen weer naar het land en de cafés tapten als vanouds. Afgezien van het feit, dat er af en toe geüniformeerde Duitsers te zien waren en dat er wat beperkende bepalingen werden opgelegd, veranderde er niet veel.
Langzamerhand echter draaide de Duitse overheid de duimschroeven aan. Toen in 1942 jongemannen opgeroepen werden om in Duitsland te gaan werken, waren er ook aan de Oosterhesselerbrug verschillende jongens die weigerden te gaan. Zij doken onder. Dat betekende overigens niet dat ze nooit meer thuiskwamen. Welnee, zo af en toe kwamen ze wel eens een poosje logeren, want gevaar voor verraad bestond er praktisch niet. De N.S.B.’ers in de buurt lieten het wel uit hun hoofd een van de omwonenden aan te brengen. Daarvoor waren de gemeenschapsbanden te sterk!
Jan Kunstman dook onder bij kennissen in Alteveer. Hij kocht bij de zoon des huizes daar een radio en voldeed de koopsom met tarwe. Thuis werd het toestel in de achter het huis staande turfbult geïnstalleerd en zondagsmiddags werd in de vrije natuur naar Radio Oranje geluisterd. Natuurlijk onder dekking van eerder uitgezette wachtposten!
Luchtaanvallen
Ook Geert Abbing, eveneens ondergedoken, kwam regelmatig thuis. Toen hij eens de tas die zijn broer Harm van hem geleend had, wilde meenemen, ontdekte hij dat deze vol bonkaarten zat. Harm bleek bij de ondergrondse te zijn en de bonkaarten waren afkomstig van een overval op een tram bij Noordscheschut. Geert deed er uiteraard het zwijgen toe.
Toen de geallieerde luchtmacht alsmaar sterker werd, werd het leven bij de brug er niet veiliger op. Boeren uit Dalen, Oosterhesselen, Aalden en Zweeloo kwamen als vanouds hun aardappels en bieten lossen in schepen, die hier voor de wal lagen. Soms stonden de boerenwagens vanaf het café van de Van Dalens tot voorbij de boerderij van Bertus Meijering. Als er dan Engelse jagers overvlogen, zocht iedereen zo gauw mogelijk beschutting in het dichtstbijzijnde huis. Bij Meijering waren de schippers vaak zo snel dat ze in minder dan geen tijd in de varkenshokken zaten. Henderkien zocht dan met haar kinderen maar haar heil achter de hooischuur. De Anninga’s stoven aanvankelijk de kelder van de familie Knuppe binnen. Dat onderkomen had echter het bezwaar dat er tralies voor het raampje zaten. Als er wat gebeurde, kwam je er nooit meer uit! Later kregen de beide gezinnen de beschikking over een deugdelijke schuilkelder.
Er was niet altijd loos alarm. Eenmaal werd er een stilstaande tram, die met hout geladen was, beschoten en een andere keer hadden de jagers het echt op de schepen gemunt. Hans Kunstman, die bij die gelegenheid eerst nog de boeren geholpen had de paarden los te maken, realiseerde zich opeens dat zijn moeder alleen thuis zat. Hij moest dus zo snel mogelijk naar huis. Hij draafde de brug over en dook, toen hij weer een jager hoorde komen aangieren, hals over kop de loopgraaf in. Omhoogkijkend staarde hij recht in de lopen van het vurende vliegtuig. Hij dook in elkaar en toen de jager afdraaide, sprong hij op en rende naar huis. Daar ontdekte hij, dat er een knoop van zijn jas was afgerukt. Hans weet nu nog niet, of dat door een kogel of door een rondvliegend voorwerp veroorzaakt is! Bij deze aanval viel trouwens ook een echte gewonde. Annie Wessels, een nichtje van otien die in het brugwachtershuisje logeerde, werd door een scherf in haar been getroffen. Gelukkig herstelde ze voorspoedig.
De schippers dreven een levendige ruilhandel en dan voornamelijk in gasolie, die nog lang voor hen verkrijgbaar was. De kostbare brandstof werd vaak tegen levensmiddelen als rogge, aardappels of spek uitgewisseld. Ook konijnen waren erg gewild. Een van de schippers had zelfs eens een heel ‘zwien’ in het ruim; resultaat van een eerlijke transactie! Helaas bleek de gasolie bij gebruik nogal eens ‘aordig’ met water verdund te zijn.
Varkens voor de slacht
Varkens waren een gewild artikel en er lieten er nogal wat ‘clandestien’ (zonder vergunning) het leven. De met het toezicht belaste controleurs knepen, niet zonder eigenbelang, vaak een oogje dicht. Maar het slachten en het vervoer van het vlees moest wel stiekem gebeuren. Zo verkocht Hans Jalving eens een varken, dat in geslachte staat geleverd moest worden. Dus werd het dier voor zover mogelijk in alle stilte in de stal gekeeld. Toen ze het moesten ‘bruien’ (met kokend water afschrobben om de haren te verwijderen), ‘sluug de damp boven oet het dak’, zodat iedereen in de buurt nu toch wel echt op de hoogte was. Na afloop werd het schoongemaakte varken tussen lakens op de ‘störtkar’ gelegd en vervolgens bedolven onder voederbieten. ‘t Verdere vervoer vond nu onopgemerkt plaats. Toen bij de eerstvolgende controle de ambtenaar vroeg, waar dat varken gebleven was, antwoordde Hans zonder blikken of blozen èn waarheidsgetrouw:
,,Och jong, die is mij doodgaon!” De controleur keek hem doordringend-begrijpend aan en vroeg niet verder.
Landwachters
In de laatste oorlogsjaren werden de Oosterhesselerbruggers dikwijls lastiggevallen door landwachters – gewapende N.S.B.’ers. Zij waren speciaal belast met de controle op het naleven van de door de Duitsers uitgevaardigde verordeningen. Ze postten vaak bij de brug of op plaatsen, waar ze huns inziens ongeoorloofde praktijken vermoedden. Ook enkele bewoners van de Oosterhesselerbrug waren bij de Landwacht, maar zij verrichtten hun diensten meestal elders.
De bevolking koesterde niets dan minachting voor deze in het zwart geklede ‘poepenhelpers’ die zich zelfs niet ontzagen hongerende landgenoten hun moeizaam bijeengebrachte voedselpakketten af te nemen. Vader Kunstman hield ervan ze uit te dagen. Als ze ergens in de buurt van zijn huis stonden, kon hij niet nalaten te roepen: “Aj denkt, dat we hier wat hebt, muj wal wieder kommen!”
Ook Hans Jalving was niet bang uitgevallen. Op een middag, toen hij wilde gaan melken, fietste hij zonder op of om te kijken langs drie bij de brug postende landwachters. “Afstappen!” brulde een van hen. “Kuj gien goeiedag zeggen!” Hans keek op. “Oh, goeiedag!” zei hij doodgemoedereerd en hij fietste gewoon door. Bertus Meijering die het tafereel gezien had, zei later, nog steeds onder de indruk: “k Dacht dat ze je wollen schieten, want zie deden het geweer al van de scholder!”
Jan Kunstman, ondergedoken en wel, had een meisje in Zwinderen en was daar op een avond heen geweest. Terugfietsend langs de noordkant van het kanaal, zag hij aan de zuidkant bij Jan Huizing vier landwachters staan. De heren sprongen onmiddellijk op hun fietsen en reden zo snel mogelijk naar de brug om Jan daar op te vangen. Maar dáár kwam Jan dus niet! Die was immers al vlakbij huis! Toen op een dag het gerucht de ronde deed dat er Duitsers onderweg waren om alle mannen op te pakken, duurde het maar even of alles wat kerel was, zat in de rogge of in het koolzaad. Even later kwam er een landwachter aan die zich in vol uniform op de brug posteerde. Otien Anninga zag hem staan, liep naar hem toe en schreeuwde: “Ze mussen je hier direct verzoepen!” De aldus toegesprokene keek haar aan … en liep weg. Ja, otiens konden zich heel wat permitteren in die tijd!
Grüne Polizei
Een onderdeel dat heel wat meer vrees inboezemde, was de Duitse Grüne Polizei. Deze heren hadden altijd honden bij zich en traden grof en brutaal op. Rond Pasen 1944 slachtte Gerrit Harms bij Kunstman stiekem een kalf in de paardenstal. Buurman Hans Jalving, die in de buurt was, kwam plotseling waarschuwen: “Denk der um. De Grünen komt der an!” Gerrit Harms vloog onmiddellijk het veld in, maar vader Kunstman sloot kalm de deur. De honden snuffelden rond de staldeur en de Grünen stonden bij de huisdeur en eisten eieren. “Moe had anders nooit eier, maor dizze keer wal!” Met als gevolg dat de Grünen hun honden floten en vertrokken.
Ook de Anninga’s kregen op een avond bezoek van de Grünen. Ze wilden ‘schnapps’ hebben en toen er niet zo snel op deze eis werd ingegaan, gingen ze de kelder in. Daar vonden ze niets anders dan een paar kruiken arak. Niet bepaald hun smaak. Dus begonnen ze alles overhoop te halen. De familie keek angstig toe. Toen ze in een lege bedstee begonnen te zoeken, werd het otien teveel. Onder de onderste planken was namelijk de radio verborgen. “Niks gien gesodemieter!”, sprak ze vastbesloten, greep een groot stuk spek uit de ‘wiemel’en overhandigde dat aan de overvallers. Die gingen weg. De volgende morgen werd de radio veiligheidshalve toch maar in de wal naast de oostelijke kazemat opgeborgen.
De radio van de Kunstmannen bleef in de turfbult. Toen er op een morgen tijdelijk een afdeling ‘Flak’ (luchtdoelgeschut) bij de brug in stelling werd gebracht, kwam er een Duitse schildwacht voor de turfbult te staan. “Hij wordt goed bewaakt!” sprak vader Kunstman
met een veelbetekenend knikje in de richting van de buit tot zijn kinderen. Die hadden binnenpret!
In de winter van 1944 en in het daaropvolgende voorjaar kwamen er veel etenhalers uit de grote steden. Ze werden gul ontvangen.
Henderkien Meijering kookte steeds wat extra, zodat er altijd aan- geschoven kon worden. En ze kregen bij iedereen altijd wel een ‘puuttien met’. Bij Anninga werd een keer ‘een wicht slim ziek’. De dokter werd geroepen en het meisje werd onder de wol gestopt. Na een nacht vol roerende zorgen was ze de volgende morgen al zover opgeknapt dat ze de reis kon vervolgen.
Er werden ook wel zaken gedaan met de etenhalers. Hans Jalving ruilde met één van hen een mooie fiets met luchtbanden tegen de zijne op massieve banden en gaf hem een ‘zie’ spek toe. De nieuwe aanwinst werd zorgvuldig in de nok van de boerderij tussen het koren opgeborgen. Wachtend op betere tijden!
Aan het eind van de oorlog namen ook de ondergrondse activiteiten toe. Er werden steeds meer overvallen gepleegd en steeds meer illegale krantjes verspreid. Er werd gesaboteerd en de Duitsers raakten hoe langer hoe meer geprikkeld. Toen er in de buurt van de brug voortdurend Duitse banden door uitgestrooide kopspijkers lek gereden werden, werd er ‘s nachts een ‘spiekerwacht’ ingesteld. Hilbrand Blaauw die dankzij zijn baantje bij de voedselvoorziening niet opgeroepen was voor werk in Duitsland, ontsprong deze keer de dans niet. Gewapend met een ‘kniepkat’ moest hij, samen met Harm Abbing, wachtlopen; overigens zonder veel resultaat! Geen ‘spieker’ is ooit door de heren gevonden.
In het voorjaar van 1945 werd het spannend. Er doken steeds meer Duitse militairen bij de brug op en ze veroorzaakten ook nogal eens overlast bij de vooral ’s avonds toch wel wat eenzaam staande boerderijen. Vader Kunstman was nog steeds niet erg onder de indruk! Soldaten die aan de deur melk opeisten, kregen te horen, dat er geen melk in huis was. Toen hij gesommeerd werd om dan maar te gaan melken, werd Kunstman razend. Hij weigerde beslist en er ontstond een knetterende ruzie, maar Kunstman ging niet melken!
Toen er Duitsers ingekwartierd werden bij de boeren in de omgeving, werd de grond Jan Kunstman toch te heet onder de voeten. Hij was al lang weg uit Alteveer en hij dook nu onder op een plaats, waar niemand hem zou zoeken. In Eschebrügge, net over de grens! De eerste Duitsers die ingekwartierd werden, waren Wehrmachtsoldaten. Brave huisvaders en vermoeide grenadiers die zelf de oorlog ook meer dan beu waren. Hans, dertien jaar oud, sloot vriendschap met hen. Als moeder Kunstman hem ’s avonds kwijt was, vond ze hem steeds slapend tussen de soldaten terug.
De verzorging van de troepen was bij de eens zo glorieuze overwinnaars niet meer zoals ze geweest was. De Duitsers hadden vaak honger. Als ze om eten vroegen, verwezen de boeren hen altijd met graagte naar de leegstaande boerderij van een N.S.B.’er. Deze was, evenals zoveel andere N.S.B.’ers, al gevlucht. Vooral op de grote hoeveelheden stroop in de kelder van de verlaten boerderij waren de Duitsers verzot, maar ook andere zaken waren van hun gading. Zo zat er eens een van hen met de hoge hoed van de N.S.B.’er op zijn hoofd in de keuken van Kunstman pannenkoeken te bakken.
De oorlog liep op zijn eind. Iedereen voorvoelde dat. De angstige vraag die elke buurtbewoner bezighield, was alleen: wanneer? En hoe?
Bevrijding
Jan Kunstman, ondergedoken in Eschebrügge, voelt zich begin april 1945 toch niet meer zo op zijn gemak. Er dringen voor hem zeer hoopvolle geruchten door tot de kleine Duitse gemeenschap, maar hij weet eigenlijk niet, wat hij ermee aan moet.
Canadese troepen zijn dwars door Duitsland in opmars naar het noorden! Prachtig nieuws, maar wat doet hij dan eigenlijk nog hier? Dan hoort hij thuis te zijn, bij zijn familie, bij de Oosterhesselerbrug. Maar…. hoe is het met de grensbewaking? Kan hij eigenlijk nog wel terug? Als op woensdag 4 april het stellige bericht komt dat de Canadezen al in Lingen zijn, hakt hij de knoop door. Hij waagt het erop!
Als het schemerdonker wordt, neemt Jan afscheid van ‘zijn’ boer en lopend door de velden weet hij omstreeks middernacht de grens over te komen. De brug bij Sluis Knol over het Stieltjeskanaal blijkt onbewaakt en zo bereikt hij Dalen. Als het eerste morgenlicht gloort, is hij bij de boerderij van de familie Blaauw. Hendrik is juist bezig zijn paard voor de wagen te spannen om melk te gaan rijden voor de fabriek in Oosterhesselen. ‘t Is een blij en toch ook wat angstig weer- zien. Wat zal er gebeuren? ‘t Wemelt van de Duitsers bij de brug. Dat blijkt! Als Jan de ouderlijke woning binnenkomt, zit het huis vol met ingekwartierde soldaten. De achterkeuken ligt vol munitie; alle kamers zijn bezet en overal slingeren uitrustingsstukken rond. ‘t Zijn niet bepaald vriendelijke gasten. Fanatieke jonge kerels en kereltjes, behorend tot de laatste lichting van de Wehrmacht, kersvers voortgekomen uit de Hitlerjeugd. Voor de laatste keer laten ze onderworpen burgers zien, waartoe het Herrenvolk in staat is! Ze nemen wat ze hebben willen en verzet helpt niet. Integendeel, ‘t is oppassen geblazen. Zelfs vader Kunstman is onder de indruk en dat wil wat zeggen. Hij kan er niet meer tegenop.
Diezelfde dag besluit het gezin te vertrekken. Naar familie in Gees. Ze nemen Roelfien Jalving en haar twee kinderen mee. Jan, Rudolf, de oudste zoon en Hans Jalving zullen blijven en de boel zo goed mogelijk in de gaten houden. Daar is dan ook alles mee gezegd. Er is nergens plaats en ze moeten alles doen om de Duitsers niet te prikkelen. ‘t Is eigenlijk geen leven en ze doen dan ook de eerste nachten geen oog dicht.
Springladingen
Otien Anninga heeft veel geleerd in de afgelopen oorlogsjaren. Ze is een stuk voorzichtiger geworden. Als ze gedurende de eerste dagen van april steeds maar Harm Abbing bij de brug ziet rondscharrelen om naar springladingen te kijken, waarschuwt ze hem om toch vooral op te passen. Bij het verzet zijn is goed, maar je hoeft er niet willens en wetens je leven voor in de waagschaal te stellen. Er zijn zo vaak Duitsers bij de brug en Harm gedraagt zich wel heel erg opvallend! Als hij haar waarschuwing ter harte neemt en niet meer terugkomt, is ze weer bang, dat hij misschien toch nog gearresteerd is!
Ook bij de Anninga’s komen Duitsers en ook hier zijn ze erg ongemakkelijk. Ze gebruiken alles, ook de bedden. Ze slachten een ‘zwien’, braden het en eten het op. Ze zetten een kanon in de ‘deurrit’, de aangebouwde schuur met twee uitgangen tegenover elkaar. Otien laat zich deze keer gemakkelijk overhalen naar Oosterhesselen te gaan. Samen met kleinzoon Berend vertrekt ze; Hanna en Geert blijven achter.
De tantes Van Dalen krijgen op 5 april ook soldaten op bezoek, waaronder voormalige Russische krijgsgevangenen in Duitse dienst. Zij verslinden het geslachte varken, dat in een ton in de kelder bewaard wordt. Als ze zich bij gebrek aan drank met een fles brandspiritus willen behelpen, kan moeder Van Dalen het toch niet laten al gebarend te waarschuwen:”Aj dat opzoept, goj dood!” Ze verstaan het!
Bij de boerderij van Bertus en Henderkien Meijering trekken op die vijfde april ook al heel vroeg Duitsers langs het kanaal voorbij. Voor alle zekerheid worden de kinderen vast in de schuilkelder opgeborgen en Henderkien en Bertus houden ze af en toe gezelschap. Tegen de middag komen ook hier soldaten hun intrek nemen. Ze zijn doodmoe, zoeken een plaatsje om te gaan liggen en velen vallen direct in slaap. Bertus heeft het extra moeilijk, omdat zijn Belgische merrie een veulen moet krijgen, waardoor hij in alle wanorde ook nog op de gebeurtenissen in de stal moet letten. De volgende morgen wordt hij tot zijn verrassing hierin bijgestaan door zijn bezoekers. Veel Duitsers blijken ook paardenliefhebbers te zijn en hun stemming en hun houding verbetert zienderogen. ‘s Avonds vindt dan de blijde gebeurtenis plaats. Onder het toeziend oog van Bertus en Henderkien en de vertederende blikken van een stel ruige frontsoldaten!
Hendrik Schepers, de postbode aan de Oosterhesselerweg, neemt direct maatregelen, als de terugtrekkende troepen bij hem hun intrek nemen. Zijn vrouw en kinderen gaan naar Oosterhesselen. Ook bij Blaauw komen de Duitsers in huis en daar verlaten moeder Blaauw en Bertha de boerderij. Zij gaan naar Gees. Zo blijven Hendrik Schepers, Hendrik Blaauw en zijn beide zonen Hilbrand en Gerrit achter. Ze besluiten voorlopig bij elkaar te blijven.
Hoofdkwartier bij Blaauw
In de keuken-huiskamer van de familie Blaauw vestigt de Duitse commandant, een kolonel die nog in Afrika gediend heeft, zijn hoofdkwartier. Een hoge officier die tot verbazing van de Blaauws aan tafel bediend wordt. Omdat hij ‘platt-Duuts’ verstaat en spreekt, komt Hendrik Blaauw al spoedig op goede voet met hem te staan. Dat komt de volgende dag uitstekend van pas. Bij de terugtrekking van het onderdeel naar het noorden, om een uur of vier, willen de Duitse soldaten Hendriks paard vorderen. Hij stapt onmiddellijk naar de kolonel die hem toestemming geeft het dier achter naar ‘t land te brengen. Daar is het veilig!
De Duitsers vertrekken. Ze hebben haast, want de Canadese troepen hebben in de ochtenduren van deze vrijdag, de zesde april, Coevorden bevrijd. Ze kunnen elk ogenblik met hun tanks verder oprukken en alleen het kanaal, mits goed verdedigd, zal hen nog kunnen ophouden. Maar de geallieerde hoofdmacht trekt naar ‘t westen en er zijn alleen nog maar lichte eenheden voor aanvallen in noordelijke richting beschikbaar.
Zo wordt het gebied tussen Coevorden en de Oosterhesselerbrug een soort niemandsland, waar alleen wat schermutselingen plaatsvinden. Op zaterdag stoten enkele kleine Duitse en Canadese verkenningseenheden even buiten Dalen op elkaar. Er ontstaat een vinnig gevecht, waarbij een huis in brand geschoten wordt en twee Duitsers sneuvelen.
Moffenmeiden
De drie jongens, achtergebleven bij Kunstman, merken dat terdege. De Duitsers in huis zijn razend, want de slachtoffers zijn twee van hun naaste kameraden. Ze schreeuwen voortdurend dat er ‘partizanen’ in de buurt zijn. De jongens ontwijken hen zoveel mogelijk, maar ze blijven wel. Die nacht slapen ze (eindelijk!) dicht bij elkaar in de achterkeuken.
De tantes Van Dalen krijgen die zaterdagmorgen wel heel bijzondere kostgangers. Een Duitse feldwebel, met een groep opgedirkte vrouwspersonen, neemt zijn intrek in de gelagkamer. Daar wordt toch nog wel even over gepraat. Moffenmeiden!” zegt de een. “Hoeren”, zegt een ander! De dames gedragen zich of ze thuis zijn. Ze bakken spek met ‘siepels’ op ‘t fornuis en stelen als raven. De tantes ziet het met afgrijzen aan!
De Feldwebel werpt begerige blikken op de schimmel in de stal. Klaas, die in de gaten heeft dat het dier straks zonder meer gevorderd zal worden, zegt vastbesloten: “Pappe, wij gaot ‘m kwiet! Ik breng ‘m weg!” En hij voegt onmiddellijk de daad bij het woord. De feldwebel, die zijn buit ziet ontglippen, wordt razend. Hij dreigt! De schimmel moet ‘sofort’ terugkomen, anders gebeuren er ongelukken! Hij heeft het paard nodig voor het verdere vervoer van de dames. Jan krijgt wel een ander paard terug! In arren moede wordt de schimmel weer opgehaald en op stal gezet. Maar de sfeer blijft gespannen en het wordt er in de loop van de dag niet beter op. Ze moeten weg! Maar hoe? Jan wil bij de schimmel blijven. Je kunt nooit weten wat er gebeurt. Misschien is het dier nog te redden!
Gelukkig komt er uitkomst, doordat ook de Meijerings weg willen. Samen laden de families hun hebben en houden op twee boerenwagens die ze aan elkaar vastmaken. Voor de dubbele vracht wordt de Belgische merrie van Bertus gespannen; het ‘vullegie’ gaat ook mee. In een grote kist! De tocht gaat naar Kiers in de Sombroeken, ook in de meidagen van 1940 al een gastvrije schuilplaats. De koeien worden van weiland naar weiland gedreven en komen tenslotte ook te bestemder plaatse aan, achter in het veld bij Kiers. Daar vindt ook het blijde weerzien tussen merrie en veulen plaats. Bij Kiers en zijn buurman Hidding bivakkeren wel honderd vluchtelingen. Er wordt gemolken en pap gekookt, zodat ieder wat te eten heeft. En verder zorgt elke familie ervoor zo goed mogelijk een slaapplaats te vinden. Met veel passen en meten lukt dat ook nog.
Jan van Dalen krijgt tegen de avond van de feldwebel opdracht zijn schimmel voor een Duitse kar te spannen. Beladen met vrouwen en uitrustingsstukken ment hij de wagen naar Oosterhesselen. Daar neemt hij met bloedend hart afscheid van zijn paard en hij krijgt er inderdaad een ander dier voor terug. Een kreupele ‘kidde’! Het beest is er zo slecht aan toe dat hij hem op de terugweg bij een boer laat staan. Te voet, dwars door de velden, gaat hij over de Dalerbrug naar de familie Kiers. Daar komt hij laat in de avond bij zijn dodelijk ongeruste familieleden aan. Zonder schimmel, maar ongedeerd. En dat is het allerbelangrijkste.
Hendrik Blaauw die de Duitse gevechtspatrouille na het treffen met de Canadezen ziet terugkeren, vraagt zich af wat te doen in de komende nacht. Het is eigenlijk niet vertrouwd om te blijven. Na overleg besluiten Hendrik Schepers, de familie Boetting en de drie Blaauws gezamenlijk naar Hendrik in ‘t Veld in Wachtum te gaan. Ze worden er gastvrij ontvangen en krijgen er tot hun verrassing echte koffie met echte suiker. Ze slapen ‘s nachts in het hooi.
De volgende morgen vertrekt Hendrik Schepers naar Oosterhesselen, naar vrouw en kinderen. Met een bootje weet hij het kanaal over te steken en hij komt behouden in het dorp aan. De anderen gaan weer terug naar huis; Hendrik in ‘t Veld gaat ook mee. Bij de brug is alles rustig en Gerrit loopt nog even met de Boettings mee. Plotseling zijn moeder Blaauw en Bertha ook weer terug uit Gees. Moeder heeft zich de vorige dag erg ongerust gemaakt. Ze kookt een grote pan soep en Hendrik gaat Gerrit even halen.
Canadese jeeps
Als hij vlak bij de Boettings is, ziet hij ineens enkele zwaarbewapende Canadese jeeps aan komen stuiven. De Duitsers bij de brug openen het vuur; de Canadezen zwenken het erf bij Rudolf Boetting op en schieten terug. De lucht is vol van het geweld van knallende schoten en voortsuizende projectielen. Even plotseling als het gevecht begonnen is, wordt het ook weer afgebroken. De jeeps draaien en rijden snel terug. Een onwerkelijke stilte valt. Maar in die stilte klinkt ineens het geknetter van vlammen. De verlaten boerderij van Abbing brandt! En ginds in de verte staat er nog een in lichterlaaie. Die van Harm Boetting, halverwege Dalen! Hilbrand Blaauw is de eerste die zich weer buiten waagt.
Hij steekt de weg over naar de boerderij van Abbing, trekt de staldeur open en jaagt al het vee eruit. Het deurtje van het varkenshok zit klemvast en dus tilt hij met inspanning van al zijn krachten het ‘zwien’ over het afsluitende hek. Als hij alweer op weg naar huis is, hoort hij in de paardenstal de hond blaffen. De kap van de stal brandt al, maar toch weet hij het doodsbange dier er alsnog uit te krijgen. Thuisgekomen vindt hij vader en Gerrit samen met moeder en Bertha veilig bij elkaar terug.
Nog een andere groep mensen heeft in doodsangst het gevecht meegemaakt. Jan en Zwaantje van Dalen zijn met zoon Klaas die zondagmorgen ook thuisgekomen. De pinken staan nog op stal en moeten opgehaald worden! Juist als moeder Zwaantje opmerkt: “Wij hebt de boel lang niet zo kapot als in ‘40!”, barst de schietpartij los. Ze zoeken dekking tussen de mestbult en het huis en als het vuren ophoudt, kruipen ze door de tuin naar de schuilkelder van de Meijerings. Vandaar bereiken ze veilig de familie Kiers. Zonder pinken!
Ook Bertha en moeder Blaauw gaan nu terug naar Gees, vergezeld van de familie Boetting. Hendrik in ‘t Veld gaat weer naar huis en ontmoet onderweg Geert, Harm en Hanna Abbing, die naar Zwols in Wachtum gevlucht zijn. Hendrik vertelt hun het treurige nieuws over hun boerderij en de Abbings nemen de stand van zaken in ogenschouw. Ze zijn Hilbrand uiterst dankbaar voor zijn geslaagde reddingspoging. Omdat er verder voor hen toch niets meer te doen is, gaan ze tegen de avond weer terug naar Zwols. Vader Hendrik, Hilbrand en Gerrit èn Rudolf Boetting besluiten toch weer te blijven. Hilbrand en Rudolf gaan naar de boerderij van Boetting, Hendrik en Gerrit blijven in het eigen huis.
Brug opblazen
De Duitsers proberen de brug op te blazen. Dat lukt maar gedeeltelijk. Met een doffe klap komt de klep naar beneden en blijft zwaar beschadigd op zijn plaats liggen, waardoor er toch nog een doorgang blijft bestaan. Dat merken Hendrik en Gerrit ’s avonds al direct. Er komen opnieuw Duitsers in huis, die verder geen onheil aanrichten. Ze eten alleen moeders kostelijke soep op!
Al met al zijn de vier achterblijvers de enigen, die nog thuis zijn. Geert en Hanna Anninga zijn ook al vertrokken. Ze hebben eerst nog een wagen met beddengoed, matten en allerlei persoonlijke spulletjes volgeladen. Met veel moeite hebben ze vervolgens van de Duitsers toestemming gekregen om met enkele familieleden het voertuig naar Oosterhesselen te slepen. Daarna hebben ze otien, Berend en de koeien gehaald en zijn naar Gees vertrokken. Jans Lomulder en otien Wessels met haar dochter zijn naar Oosterhesselen gegaan. De familie Kunstman komt op 8 april even terug en vlucht tijdens het vuurgevecht de schuilkelder in. Daarna, als het weer rustig is, vertrekken ze allemaal naar Gees. Ook de jongens en Hans Jalving gaan nu mee.
Hendrik Jan Knuppe beleeft op 6 april nog een spannend avontuur. Hij werkt op de zuivelfabriek in Oosterhesselen en vertrekt vroeg in de morgen naar zijn werk. Zijn moeder roept hem nog na een fles karnemelk mee te nemen! Onderweg haalt hij een kolonne terugtrekkende Duitsers in. Er is niet veel over van de eens zo machtige Wehrmacht. Een haveloos stelletje is het. Gestolen boerenwagens en paarden, voertuigen voor de bevoorrechten. Links en rechts er omheen zwoegen de rechtelozen, de gewone soldaten, de helm aan de koppel en het geweer aan de schouder. Plotseling komt er een soldaat achter een wagen vandaan en grijpt de fiets van Hendrik Jan. “Das verfluchte Laufen!” zegt hij. “Ich habe es satt!” En voor de aldus aangesprokene beseft wat er gebeurt, is hij zijn fiets al kwijt. Verbouwereerd staat hij de Duitser na te kijken. Maar dan komt Hendrik Jan tot bezinning. Wat denkt die mof wel? Dat laat hij niet op zich zitten! Die fiets zal hij terugkrijgen!
Als er weer een boerenwagen met Duitsers voorbij knarst, vraagt hij in zijn beste Duits of hij mee mag rijden. Verbaasd kijkt de op de bok zittende onderofficier hem aan en knikt dan toestemmend. Hendrik Jan klimt op de wagen en vertelt wat er gebeurd is. De onderofficier vervloekt in vele toonaarden de oorlog en doet er verder het zwijgen toe. Tussen Oosterhesselen en Meppen ziet Hendrik Jan zijn Duitser. En zijn fiets! Hij springt van de wagen en ontrukt de soldaat zijn eigendom. Onder de dwingende ogen van de onderofficier op de inmiddels stilstaande wagen geeft de Duitser zonder iets te zeggen de fiets terug. Hendrik Jan kan naar zijn werk. Voor de laatste keer voorlopig. De volgende dag houden de Knuppes het ook voor gezien. Het gezin vertrekt naar Oosterhesselen. Ook de familie Keen heeft het huis verlaten en is naar Gees gegaan. Zo blijft de brug alleen achter, omringd door aan hun lot overgelaten boerderijen en woningen. Duitsers zijn nu nog de enige bewoners!
Polen met tanks
‘t Is maandagmorgen 9 april 1945. Hendrik Blaauw en zoon Gerrit zijn al vroeg wakker. ‘t Is doodstil om hen heen en ze gaan als altijd haast automatisch aan het werk. Ze melken de koeien en voeren ze. Als dat gebeurd is, kijken ze elkaar aan. Wat nu? Om wat om handen te hebben, gaan ze boter karnen. Dat doodt de tijd wat. Plotseling, als bij toverslag, zijn ze omgeven door een oorverdovend lawaai van fluitende kogels en dreunende inslagen! Als verlamd staan ze stil, niet wetend wat te doen. De deur vliegt open en Hilbrand stormt naar binnen. Hij is door een droge sloot in vliegende vaart naar huis gerend. “Snel!” schreeuwt hij. “Een witte vlag! Der bent Polen bij Boetting met tanks! Ze moet niet denken, dat hier nog Duutsers zit!” En hij grist ergens een wit stuk doek weg en steekt het aan een hooivork naar buiten. ‘t Duurt maar even of ze horen grommende motoren van Cromwell-tanks om het huis en rammelende rupskettingen, als de kolossen wenden en keren.
De tanks braken hun granaten uit en de Blaauws zien de mondingsvlammen. Bij Schepers en Snijders kringelt rook omhoog en Hilbrand rent erheen. De twee anderen volgen, maar als ze buiten komen, zien ze ook een begin van brand op het eigen dak. Hendrik en Gerrit sjouwen emmers water omhoog en blussen de vlammen. Hilbrand is bezig bij Schepers en daarna bij Snijders. Beide brandjes weet hij in zijn eentje te bedwingen.
Terugkomend ziet hij bij Van Dalen de vlammen uit de schuur slaan. Hij wil erheen, maar een Poolse militair houdt hem tegen. Geen burgers in de vuurlinie! Zo zien Hilbrand, Gerrit en vader Hendrik toe, hoe de café-boerderij afbrandt. En…. hoe tal van boerderijen verderop in lichterlaaie staan!
Zij zijn niet de enige burgers die het van nabij zien. Jan en Klaas van Dalen en Bertus Meijering, opgeschrikt door het lawaai en de rookpluimen, komen dwars door het veld naar huis terug. Halverwege opent een Poolse carrier, in de veronderstelling Duitsers te zien, het vuur op hen. “Dat giet niet goed! Zij schiet ons hartstikke dood!” brult Klaas tegen de twee anderen en ze duiken achter een walletje. Klaas trekt vliegensvlug zijn hemd uit en steekt dat aan een stok omhoog. De carrier rijdt op hen toe en ze komen tevoorschijn, met de handen omhoog. Als ze zo goed en zo kwaad als het kan uitgelegd hebben wie ze zijn, mogen ze meerijden. Maar niet verder dan Blaauw! Zo zien ook de Van Dalens hun eigen bedrijf tot de grond toe afbranden. “Wij hebt de boel lang niet zo erg kapot als in ‘40!” had moeder Zwaantje nog wel gezegd!
In het verderop gelegen Gees zit Willem Bouwman met een verrekijker in een boom. Hij ziet precies welke boerderijen in brand geschoten worden en doet daarvan nauwkeurig verslag aan de onder hem staande belangstellenden. Daarbij bevinden zich ook alle Kunst- mannen die in angstige spanning meeluisteren. Als het schieten verflauwt en hun boerderij niet genoemd is, halen ze opgelucht adem. Gelukkig! Maar je weet maar nooit, wat er nog gebeuren kan! Inderdaad, het schieten verflauwt. Het houdt zelfs op! De Duitsers ontruimen de brandende boerderijen en huizen en trekken weg. Verdere tegenstand heeft geen zin meer. De Poolse commandant heeft het goed gezien. ”Beter zeven huizen in brand, dan één man dood!” is zijn nuchtere commentaar. De Polen bezetten de restanten van de brug en de onmiddellijke omgeving ervan. Ze vormen het derde eskadron van het Poolse tiende regiment jagers, uitgerust met zestien middelzware tanks en een aantal carriers. Er zijn ook veel Belgische parachutisten bij hen.
Pools hoofdkwartier bij Blaauw
‘t Worden merkwaardige en onvergetelijke uren voor de nog aanwezige mensen rond de brug. En later ook voor de terugkerenden. In totaal zeven boerderijen en woningen zijn verbrand. Eerst die van Abbing en Harm Boetting en nu die van Van Dalen, Meijering/Keen, Anninga, Knuppe en Lomulder. Ook de houten ijstent is in vlammen opgegaan!
Om de huizen aan de zuidkant van het kanaal groeperen zich de tanks. Opnieuw wordt de woonkamer-keuken van Blaauw hoofdkwartier, ditmaal van een Poolse kolonel. De bedsteden worden toebedeeld aan drie officieren. Het achterhuis zit vol Poolse tanksoldaten.
‘t Zijn de bevrijders, de Polen, maar ‘t zijn ook frontsoldaten en ze gedragen zich er ook naar. Ze halen een varken uit de stal bij Snijders en slachten het. Ze maken jacht op de verschrikt rondkakelende kippen. In ‘t bijzijn van Hendrik Blaauw schiet een Pool met zijn pistool een van diens kippen dood. Hendrik geeft geen kik en blijft vriendelijk! Maar er worden ook zaken gedaan. Melk en eieren, vooral veel eieren, worden geruild tegen sigaretten, wittebrood, corned-beef en chocolade!
Om met de tanks over het kanaal te komen, wordt een hoge baileybrug aangelegd. De hele middag en avond zijn genietroepen er mee bezig. Om een uur of zeven maakt een verkenningsgroep met jeeps er al gebruik van en bereikt Oosterhesselen. Hendrik Schepers stapt, zodra het schieten bij de brug ophoudt, op zijn fiets om poolshoogte te gaan nemen. Niet ver van Oosterhesselen ontmoet hij een groep terugtrekkende Duitsers, die zich eveneens per rijwiel voortbeweegt. Een van hen stapt af, pakt de fiets van Hendrik en geeft hem er de zijne voor terug. Die heeft echter wel een lekke band en Hendrik keert mismoedig weer terug.
De Kunstmannen lopen met een witte vlag voorop binnendoor langs een zandweg terug naar huis. Onderweg komen ze Poolse soldaten tegen, die hen vrolijk de hand schudden. Als ze de huiskamer binnenkomen, zet juist een van de daar aanwezige Polen zijn bajonet achter de deur van het kabinet. Hij geeft zijn pogingen op en er ontwikkelt zich een bijzonder prettige verstandhouding met de bevrijders. Bij het zien van de radio in de turfbult hebben ze uitbundig plezier.
De terugkeer van de gedupeerden is niet zo vrolijk. De familie Jalving ziet al van verre het geraamte van de verbrande boerderij. Tussen de verkoolde hanenbalken hangt het kromgebogen frame van de fiets, die eens luchtbanden had! Vader Knuppe denkt aanvankelijk, dat het huis nog heel is, omdat de wit geverfde gevel nog recht overeind staat. Dichterbijkomend komt hij tot de ontdekking, dat die gevel ook het enige is. Op het grote witte vlak heeft een Poolse soldaat een houtskooltekening van een sloot met een ooievaar gemaakt. Vader Knuppe wordt er niet vrolijker door, zeker niet als hij ontdekt dat ook de ijstent in een rokende puinhoop is veranderd. Daar hebben ze samen met de Anninga’s veel waardevolle bezittingen, waaronder de serviezen, in opgeborgen. Die zijn ze nu ook kwijt!
Nee, de vreugde over de bevrijding is bepaald niet onbeperkt. Maar als de Poolse tanks de volgende morgen over de baileybrug verder Drenthe intrekken, worden ze toch door iedereen hartelijk toegezwaaid. En als de komende dagen in één ononderbroken stroom alle tanks, carriers en andere voertuigen van de komplete Poolse Eerste Pantserdivisie de brug passeren, wordt het enthousiasme voor de bevrijders zeker niet minder. Maar in veler harten overheerst toch de vraag: Hoe moet het nu verder?”
Het vervolg
Ja, hoe ging het verder? Voor hen, die hun woningen weer konden betrekken, was het dagelijks leven na verloop van tijd eigenlijk weer heel normaal. Zeker, er was veel schade. Vooral het huis van timmerman Hendrik Wessels was doorzeefd met kogels. Maar ook hij had toch weer direct een dak boven zijn hoofd. Voor de anderen, de berooiden, werd het jarenlang behelpen. Zes boerderijen en huizen in de onmiddellijke omgeving van de brug waren verwoest en voor zeven gezinnen moest een onderkomen worden gezocht. Twee woningen, de boerderij van een N.S.B. ‘er en het huis van zijn vader, kwamen tijdelijk beschikbaar. Zij waren als N.S.B. ‘ers na de bevrijding direct gearresteerd en gevangen gezet. Geen van de zeven daklozen had eigenlijk belangstelling voor deze woningen, omdat men wist dat men op den duur toch weer voor de rechtmatige bezitters het veld zou moeten ruimen.
Maar nood breekt wet en zo betrokken de families Knuppe en Meijering toch deze boerderij. Beide gezinshoofden kregen het aanbod bedrijfsleider te worden, maar beiden bedankten feestelijk voor die eer. Ze zochten en vonden een andere oplossing. Bertus Meijering liet een noodstal voor twaalf koeien en een noodwoning bouwen. Van de H.A.R.K., de nationale inzamelactie, kreeg het gezin een paar tafels, stoelen en wat kleren. De Knuppes kregen een houten barak ter beschikking. Na verloop van tijd besloot vader Knuppe de oude woning, het vroegere tolhuis, niet meer te herbouwen en het gezin vertrok naar Oosterhesselen. Bertus en Henderkien Meijering vervingen later hun noodwoning door een echt huis.
De familie Anninga betrok ook het huis van een N.S.B.’er. Drie jaar woonden ze daar en vooral in het begin was dat geen pretje. De brug was zo beschadigd, dat ze niet meer te gebruiken was en dus moesten Geert en Hanna elke dag met een vlot het kanaal oversteken om te gaan melken. Met een stok werd het wiebelende vaartuig naar de andere kant geduwd en voor Hanna, die niet kon zwemmen, was dat vaak een hachelijk avontuur. In het huis werd ook ’café gehouden’ en ook dat was behelpen. De vreugde was groot, toen er op de oude plaats een nieuw café geopend kon worden.
De familie Van Dalen betrok aanvankelijk het huis van een N.S.B.- boerenleider, even verderop aan het kanaal. Na een jaar werd ook voor de Van Dalens een barak met een noodstal neergezet. Die barak was een houten bouwsel met een dak van mastiek. Als het warm weer was, droop de gesmolten teer door het dak naar beneden en er ontstonden tal van kieren en spleten. Als het daarna flink ging regenen, “golfde ‘t water bij pappe en mamme de slaopkamer in!” De winter van ‘46-’47 was (alweer!) streng, en ‘t was zo koud, dat vader Jan met een zwarte muts met blauwe rand op zijn kale hoofd naar bed ging. Ook het café annex boerenbedrijf van de Van Dalens werd in 1948 op dezelfde plaats weer opgebouwd. Toen keerden ook de tantes weer terug. Na een kort verblijf bij Rudolf Boetting waren ze uitgeweken naar een zuster in Zuidwolde. Het cafébedrijf was drie jaar lang door Zwaantje voortgezet. In de barak!
De familie Abbing vestigde zich ook in een houten noodwoning met een noodstal erbij. Dankzij Hilbrand Blaauw was al het vee nog aanwezig en de Abbings lieten het niet bij waarderende woorden alleen. Hilbrand kreeg honderd gulden en dat bedrag was gezien de omstandigheden en de tijd een vorstelijke gift. Het gezin Keen bivakkeerde veertien dagen in een kamer van de boerderij van Jan Huizing en vertrok daarna naar Gees. Teruggekomen bij de brug werd een noodwoning betrokken, maar toen de familie de kans kreeg zich blijvend in Gees te vestigen, vertrok ze daarheen.
Hans en Roelfien Jalving konden in Geesbrug een boerderij huren, waar eerst een N.S.B.-boer ‘op had gezeten’. De eigenaar wilde de voormalige huurder niet meer op zijn bedrijf terug en zo bleven Hans en Roelfien er wonen. Jans Lomulder woonde eerst nog een poosje bij hen in en vertrok toen naar Oosterhesselen. Hij liet zijn boerderij weer opbouwen en vestigde zich dus opnieuw op dezelfde plaats. Ook de familie Abbing kreeg een nieuwe boerderij aan de Oosterhesselerweg.
En de brug? De brug was zwaar beschadigd en al spoedig niet meer te gebruiken. De baileybrug was voor het normale verkeer eigenlijk te hoog en Annie van Dalen en Hans Kunstman wisten die omstandigheid goed uit te buiten. Ze bouwden een vlot, maakten op de kanaaloevers af- en opritten en begonnen met een veerdienst. Tegen een door de passagiers zelf te bepalen tarief. Klanten die echter helemaal niet wilden betalen, werden onverbiddelijk teruggestuurd.
Tegenwoordig staat de Oosterhesselerbrug hoog oprijzend boven de omringende huizen onbeweeglijk op haar plaats. Tot in lengte van jaren, naar wij hopen!
Bron: H.D. Minderhoud, Rond de Oosterhesselerbrug,
Uitgave: Commissie Herdenking Oosterhesselerbrug, november 1990.
Inhoud Dalen in de Tweede Wereldoorlog
- De omgekomen Canadese vliegers
- De groenen in de Vondel
- De joodse koperen bloempot
- De gebroeders Hartemink
- Dienstplicht van Gerrit Ridderman
- Drama in café Vleems Wachtum
- Hennie Fleurke en Dinie Kok in het verzet
- Jacob en Bontje Hoogeveen
- Roelie Overbeek-Heling, de vrouw van…..
- Suze Zilverberg, een Joods meisje in onderduik
- Verzetsman Harm Veldhuis
- Verzetsstrijder Jan Otterman uit Wachtum
- De gecrashte Halifax bommenwerper Den Hool
- Gerrit Rotman
- De kazemat bij de Oosterhesselerbrug