Gedeelte uit: Speurtocht naar de verdwenen Kapel van Hulsvoort
Door Ingenieur Herman Brand, Delft, 20 september 1985
Een ieder die belangstelling heeft voor de minder recente geschiedenis van Drenthe en Coevorden zal ongetwijfeld nogal eens de kapel van Hulsvoort (Hulsforde, Hulsfoorde, Hulssvoert, Hulsfoert, Hulsvoord, Hulstvoorde) tegengekomen zijn. Steeds weer duikt ze in de geschiedenis op; de plaats echter waar ze gestaan heeft is al eeuwenlang even mysterieus als de verblijfplaats van een monster in het Engelse meer. Slechts uit overlevering is bekend dat de locatie ergens ten oosten van de R.K. begraafplaats (tussen Coevorden en Dalen) moet zijn geweest, waar twintig jaren geleden nog een akker als zodanig bekend was.
Heilige kapel
Toch heeft de kapel echt bestaan en was het niet zo maar een kapel. Ze werd als buitengewoon heilig gezien en het gebruik van de kapel was multifunctioneel. Onder meer werden de bisschoppen van Utrecht er gehuldigd door hun Drentse onderdanen als die voor het eerst op hun weg van Coevorden naar Groningen het Drents grondgebied betraden en daar beloofden de oude privilegiën te zullen handhaven.
Volgens de 17e. eeuwse Coevorder dominee Picardt zou deze huldiging reeds dateren uit de tijd dat de bisschop van Utrecht door de keizer met Drenthe werd beleend (1046). Daarbij zouden ook door de bisschop “goude en silvere penninge” zijn rondgestrooid. Zelfs ging het er in Hulsvoort wel eens vrolijk toe. Toen op 24 april 1402 de laatste Heer van Coevorden, Reynold, afstand moest doen van zijn rechten op Coevorden en Drenthe vond er in de kapel een plechtigheid plaats. De bisschop offreerde, als uiteindelijke overwinnaar, de aanwezigen (waaronder Reynold van Coevorden, de etten van Drenthe en vele bewoners van de dorpen) niet minder dan twaalf amen bier in vaten (150 liter per aam). Hij voegde daarbij aan toe: “Ende dat gi daarvan hartelijk met een voorgaende gedachtnisse van u en uwe nakomelingen drinkt” waarna de aanwezigen met blij gelaat en een vrolijke stem riepen: “Het gha wel onzen welgeboren Heer van Utrecht en wij zullen sijn bevel gehoorsaem sijn ende in de naame des Heeren lustich drinken”.
Ook werden er missen opgedragen in Hulsvoort, de Drenthen hielden er landdagen en nog na 1576 werden er vergaderingen van bestuurscolleges belegd. Hulsvoort was een soort dorpshuis, maar dan wel op gewestelijk niveau. Maar dat was nog niet alles.
Naast de verkondiging van het eeuwige leven werd er ook bewerkstelligd dat sommigen er versneld naartoe geholpen werden. Hulsvoort was voor velen in de Middeleeuwen een luguber begrip. Hoewel het bestuurscentrum van Drenthe in Coevorden was gevestigd mochten de Drenten, door onder meer een toezegging van bisschop Jan van Diest in 1328, in bepaalde zaken niet in die stad worden berecht omdat daar het Sallandse recht gold. Zo dicht mogelijk erbij, binnen het rechtsgebied van Dalen, mocht dat wel.
Menige misdadiger of wat er voor door ging eindigde zijn leven bij de Kapel aan de galg. Er was dan ook een kerkhof, zoals blijkt uit de akten die betrekking hebben op de afstand van de rechten op Drenthe en Coevorden in 1402. Daarin wordt gesproken van een “ante cimeterum capelle” dat wil zeggen “een kapel vóór het kerkhof”. Eén van de laatste berichten omtrent Hulsvoort is een convocatie van de stadhouder Rennenberg voor een vergadering van de landzaten van Drenthe op 26 februari 1579.
Op 23 oktober 1585 werden te “Hulsfoorde” de rekeningen van de in Coevorden wonende landschrijver Jan Mus door drost en gecommitteerden afgesloten. In de tijd van Picardt, die in 1648 in Coevorden kwam wonen, was de kapel al verdwenen. Vanaf die tijd beginnen ook de veronderstellingen omtrent de plaats waar ze heeft gestaan en over hoe ze is verdwenen. Volgens Picardt is de kapel “anno 1460 in sijn principale fleur geweest”, maar daarna tijdens de Gelderse oorlog, begin 16e eeuw, verwoest en afgebroken.
Maar de dominee zat er naast, wat nog eens weer aantoont hoe snel historische feiten en veranderingen in landschap en bebouwing in de vergetelheid geraken. Dat kan anno 1985 vastgesteld worden nu de heer Corneille F. Janssen in het Fries Stadhouderlijk Archief correspondentie heeft gevonden tussen stadhouder Willem Lodewijk en de Coevorder commandeur Krijn de Blauw: omstreeks 1595 werd de kapel gesloopt, haar bakstenen waren in Coevorden hard nodig. De bevolking begon, blijkens mededeling van De Blauw, hutten te bouwen, tijdens de strijd tegen de Spanjaarden in 1592 was immers de gehele stad vrijwel met de grond gelijk gemaakt. De publicatie waarin de heer Corneille Janssen zijn vondst bekend maakte heeft mij ertoe gezet de mij ter beschikking staande gegevens en mijn kennis omtrent de omgeving van Hulsvoort (halverwege mijn geboortedorp Dalen en de stad van mijn jeugd Coevorden) in een wat sneller tempo dan ik van plan was op een rij te zetten en te analyseren, met het doel een stap dichter te komen bij het kennen van de locatie van de vroegere Hulsvoorder kapel, dan wel die te vinden. De kapel waarvan volgens velen de exacte plaats vermoedelijk voor altijd onvindbaar zal blijven …….
Hulsvoort-Holwerd
Alle wetenschap omtrent de vermoedelijke plaats van de kapel die uit de overlevering bekend is van me afzettend heb ik eerst nog een andere locatie bezien. Dit kwam voort uit mijn waarneming dat het laaggelegen gebied direct ten noordwesten van Coevorden, de Holvert, in de eerste helft van de 17e eeuw nog bekend stond als “Holfort” of “Holfoorde”. De Holvert was nog in de 19e eeuw gemeenschappelijke weide, thans grotendeels industriegebied.
De naam Hulsvoort zegt al veel over de ligging van het gebied. “Hullen” moet in verband gebracht worden met “hol”, dat wil zeggen: drassig, week. Een voorde is een doorwaadbare plaats in een riviertje. Hulsvoort, Holsvoort of Holvoorde zal derhalve een voorde zijn in de directe nabijheid van “hullen”. Hulsvoort en Holvert zijn in dit opzicht synoniemen!
Het is niet uitgesloten dat beide gebieden in “nog oudere tijden” onderdeel uitmaakten van één groot, laaggelegen, drassig en moerassig gebied. De hoogteligging (of liever de laagteligging) van het tussenliggende gebied sluit dit niet uit. Bij de op gang gekomen cultivering van de gronden zouden de onderdelen van dit grote gebied, voor wat betreft de naamgeving, een eigen ontwikkeling kunnen hebben doorgemaakt, temeer omdat ze in verschillende gemeentes gelegen zijn.
Kan de gezochte kapel ook in de Holvert hebben gestaan?
Ook aan de rand van de Holvert was een gerecht met een galg op de zogenaamde “Galgenberch”. Deze was gelegen aan de “Daelhemse weg” in de nabijheid van het kruispunt met de weg naar de Ballast. Eén en ander valt op te maken uit het nauwgezette verslag dat Anthonis Duyck, de advocaat-fiscaal van de Raad van State, maakte van de vrijheidsoorlog tegen de Spanjaarden in 1592 en 1593. De mogelijkheid dat hier de gezochte kapel kan hebben gestaan heb ik echter verworpen: de locatie ligt op grotere afstand van de gemeentegrens Coevorden-Dalen en verder zou Duyck, die talrijke details omtrent de terreingesteldheid en bebouwing vermeldt, zeker ook de kapel hebben genoemd indien daar aanwezig.
In tegenstelling met de omgeving van het veronderstelde Hulsvoort, waar onder meer hooilanden waren bestond de Holvert blijkens het verslag van Duyck uit een harde grond met daarop een ondiepe laag “moer” (veen). Daarover kon het leger niet zonder meer, althans in 1593 bij regenachtig en stormachtig weer, passeren. Het “moer” moest eerst worden afgegraven en de ondergrond met “boomen ende rijs” worden belegd. Ook ten oosten van de weg naar Dalen was er “marasche”, derhalve in de richting Hulsvoort.
Lag de “Covorder Kapel tot Hulsvoort” in Dalen?
De kapel lag op de grens van het grondgebied van Coevorden en Dalen in wat destijds gold als het Landschap Drenthe. Hieruit te concluderen dat de locatie gezocht moet worden binnen de huidige gemeente Dalen zou voorbarig kunnen zijn. Pas in 1649, na meer dan een eeuw gekrakeel, werden de grenzen tussen beide rechtsgebieden vastgesteld: “langs Weyerswolde, de Zutphenseberg, het Binnenvree, het Drostendiep tot den invall van de Mattmagorsloot ofte diep, lijnrecht naer de steen op de Hulsfoorderdijck, over de Voorste of Groote Loo, naer waer het Loodiep tussen de beide Looën in loopt, ende wijders gaende Liniënrecht door achter tot aen het veen daer achter aen gelegen”.
In deze omschrijving zijn in grote lijnen met de huidige grenzen te herkennen, echter niet exact. Met name waar ze voor ons doel interessant begint te worden, van de inval van de Matmagorsloot (een exact vast te stellen punt) naar de (ons onbekende) steen op de Hulsfoorderdijck (vermoedelijk het meest zuidelijke deel van de Oude Coevorderweg), is de huidige grens nogal gebroken. Mogelijk is de grens na 1649 op ondergeschikte punten nog gewijzigd.
Dat Hulsvoort binnen het rechtsgebied van Dalen lag en eveneens binnen de huidige gemeente Dalen lijdt echter geen twijfel, niettegenstaande Picardt spreekt van “de Covorder kapel tot Hulsvoort”. Dit blijkt mijns inziens uit de akte van verkoop van 10 augustus 1584 door de gezworen Schulte van Dalen bezegeld en waarin de “ingeseten erfburen te Dalen” verklaren te verkopen een stuk hooiland afgepaald van de marke van Dalen en gelegen achter Hulsvoert “tusschen Puisinge en Roetinge”.
Een onderzoek naar beide laatstgenoemde benamingen heeft niets opgeleverd. In “de Lande staet der Groenlanden” van Dalen van 1654 komen echter wel de “Holvoortsmaet”, de “Holvoortmaet” en “Holvoort” voor en zelfs het meest zuidelijke gedeelte van de huidige gemeente Dalen, het “Martmengoor”.
Bereikbaarheid bij hoge waterstand
Een belangrijke voorwaarde waaraan de gezochte locatie moet voldoen is dat die bij “hoog water” zeer moeilijk bereikbaar was. Dit blijkt uit de rekeningen van de Drost uit de tweede helft van de 16e eeuw. Veroordeelden uit Drenthe ondergingen voor een deel hun straf te Hulsforde. In de zomer werden zij per wagen naar die plaats vervoerd, evenals andere bij de voltrekking van het vonnis betrokken personen, voorzien van de nodige instrumenten. Bij hoog water was dit echter niet mogelijk, maar moest gebruik gemaakt worden van een schuit. In de winter, als er ijs lag, moest men de gerechtsplaats te voet bereiken. Dit leverde blijkens de rekeningen bijzondere moeilijkheden op bij het vervoer van de ladders, nodig voor het ophangen van de veroordeelden. Die moesten er naartoe worden gesleept. Vermeld wordt dat dit echter maar zelden voorviel.
Wat betekent “hoog water”?
Om hiervan meer te kunnen zeggen dienen we waterpeilen te kennen alsmede bodemhoogtes, beide uitgedrukt in meters boven Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.), wat nogal ambitieus lijkt om die gegevens voor zulke “oude tijden” te verkrijgen. Een benadering is echter alleszins de moeite waard. Voor wat betreft de waterpeilen hebben gelukkig Staring en Stieltjes (en anderen) ons nog waterstanden nagelaten die dateren van 1847, toen nog niet de kanalisatieplannen in een uitvoeringsstadium waren gekomen en de Vecht nog niet was gekanaliseerd en van stuwen voorzien. Ook kennen we peilingen van de Coevorder vestinggrachten van oudere datum, zoals die voorkomen op tekeningen behorende bij de stukken van de Raad van State. Wat in dit verband van belang is dat de hoogst bekende waterstand in 1847 te Coevorden bedroeg: 10.25 + N.A.P.. Het gemiddelde zomerpeil bedroeg 9.10 + N.A.P., het laagst bekende water 8.80 + N.A.P. Op de Haandrik bedroeg het hoogwaterpeil van de Vecht 10.40 + N.A.P. Dit lag derhalve in dezelfde orde en grootte als dat te Coevorden, hetgeen geen vraagtekens behoeft op te roepen: veelal kon de Vecht het water niet verwerken en was de gehele “laagvlakte” vanaf de Vecht tot aan de Loo één groot meer.
Een verhang van betekenis, zoals dat bijvoorbeeld in mindere natte jaargetijden in de Kleine Vecht, de verbinding van de drie bij Coevorden samenkomende riviertjes met de Vecht, optrad, was dan ook niet aanwezig (in de zomer bedroeg het verschil in waterpeil tussen de Vecht en Coevorden ongeveer twee meter!).
Voor wat betreft ons studiegebied kan derhalve de hoogste waterstand gesteld worden op 10.25 + N.A.P., terwijl niet uitgesloten moet worden dat die ook wel ooit 10.40 + N.A.P. kan hebben bedragen. Hoogtemetingen van het terrein zijn mij, in zeer beperkte mate, bekend vanaf 1881. Een vollediger beeld geven de metingen verricht door Rijkswaterstaat (1952) en de Nederlandse Heidemaatschappij (1957 en 1958). Deze hebben het grote voordeel op betrekkelijk geringe afstand van elkaar te zijn verricht (100 meter) en geven verder hoogteverschillen van 10 centimeter weer.
Nu hebben we het hier over respectievelijke terreinhoogtes van de vijftiger jaren en over waterstanden van de eerste helft van de 19e. eeuw. De vraag is of die zonder meer toepasbaar zijn voor bijvoorbeeld de 16e. eeuw. In de grond is enige klink opgetreden omdat die hier uit beekklei bestaat, zodat de terreinen in het verleden hoger zullen zijn geweest dan de cijfers weergeven.
Verder zullen de pieken van het hoge water wat minder hoog zijn geweest, aangezien vroeger, toen de afwatering van venen en landerijen nog veel gebrekkiger was, de aanvoer van water wat meer in de tijd gespreid was. Om tot ons doel te komen zal het echter in hoofdzaak om relatieve verschillen gaan, zodat de cijfers bruikbaar zijn.
Het verdere belang van de hoogtemetingen
Niet alleen zijn de hoogtemetingen van belang om na te kunnen gaan of men inderdaad “last” had van het hoge water. Minstens zo belangrijk –zoals later zal blijken- is de mogelijkheid een terrein nader te bezien op verhogingen en verdiepingen. Deze te kennen kan een indicatie zijn of hier in vroeger tijden bijvoorbeeld een kunstmatige verhoging (ten behoeve van een huis of gebouw) is geweest. Bij het afgraven, zo leert de praktijk, blijft enige verhoging nog erg lang aanwezig. Daarbij is het belangrijk te weten dat ophogingen met zandgrond werden verricht, een grondsoort die niet met het verstrijken van de eeuwen aan inklinking onderhevig is, in tegenstelling tot kleigrond. Heeft men dus zand op klei gestort dan zal het niveau tussen de bodemhoogte van het zand en dat van de omringende klei steeds groter worden (in Holland een bekend verschijnsel!). Ook in een omgeving van beekklei, zoals rond het Drostendiep zal dat het geval zijn.
Voor wat betreft dichtgestorte waterlopen zal het verschijnsel analoog zijn als boven beschreven, althans wanneer dit met zand gebeurd is. Is de opvulling met omliggende klei verricht dan zal de terreinoppervlakte van de vroegere waterloop juist meer gaan zakken dan het omliggende terrein. Ook dan geven de latere hoogtemetingen indicaties omtrent de loop van weleer.
Het gebied Hulsvoort
Zoals reeds eerder gezegd zou Hulsvoort gelegen zijn ten oosten van het R.K. kerkhof, ongeveer halverwege tussen Coevorden en Dalen. Dat dit inderdaad zo moest zijn werd mij duidelijk naarmate mijn onderzoek vorderde: er bleef gewoon geen andere plaats over die aan de verschillende voorwaarden voldeed. Na het raadplegen van de “Lange staet der Groenlanden” van Dalen en gezien de koopakte uit 1584 was er wat dit betreft geen twijfel meer mogelijk.
Maar waar lag Hulsvoort precies?
Vol verwachting heb ik toen de kadastrale minuut van omstreeks 1825 geraadpleegd en kon blij verrast constateren dat de naam Hulsvoort er op voorkwam! Het ligt wat achteraf in de nabijheid van het door de aanleg van rondweg afgekapte Drostendiep en niet ver van een omvangrijk recreatiepark.
Direct aan de westzijde ervan zijn de hogere akkers van de Achterloo (hoogtes tussen 10.6 en 11.8 meter boven N.A.P.) en in deze akkers werd in 1979 een nederzetting uit de ijzertijd blootgelegd.
De naam Hulsvoort zelf staat geschreven in een door haar grootte opvallend perceel. Naast dit perceel komt nog een huis voor (dat blijkens de kadastrale kaart van omstreeks 1880 dan verdwenen is). Aan de noord-westzijde van dit perceel loopt een wetering, die om het perceel heenbuigt en uitmondt in het Drostendiep.
Aan de noordzijde van Hulsvoort is een gebied, dat in 1825 nog in ontginning is: grote delen ervan bestaan nog uit heide en veen. Naar het zuiden toe zijn (binnen de gemeente Dalen) nog lage hooilanden, verderop begint de hoger gelegen Poppenhare (gemeente Coevorden) waar zowel tuinen als akkers zijn.
De bereikbaarheid van Hulsvoort in vroeger tijden moet goed genoemd worden. Vanuit het noorden liep de Oude Coevorderweg er recht op aan. Aannemelijk is dat deze weg (althans bij lage waterstanden) aansloot op de twee wegen die op de Poppenhare liepen, vrijwel in de richting van het Kasteel van Coevorden (naar de “Noord-poorte” van Coevorden?).
De plaats van kapel en kerkhof
Hulsvoort (kapel en kerkhof) zal zeker op een hoogte hebben gelegen. Deze hoogte zal niet meer in de oude vorm bestaan. Aannemelijk is dat ophoging destijds is gebeurd met zand van de omringende esgronden, verwacht mag worden dat dit thans nog terug te vinden is evenals, zelfs na eeuwen, nog hoogteverschillen. De vrees dat de hoogte van Hulsvoort tengevolge van het besluit van de Raad van State van 16 juni 1620, waardoor de “hoochten daer bij (Coevorden) nae Dalen geleegen worden geslecht en wech gevoert”, zal zijn verdwenen is mijns inziens ongegrond. Het gebied Hulsvoort lag zo ver van de vesting dat slechting van hoogten hier niet van strategisch belang was, tevens was op een steenworp afstand de hoge akkers van de Achterloo toch al een blijvend bestaan beschoren. In een resolutie van 24 mei 1623 blijkt overigens welke hoogtes de Raad van State op het oog had. Het gaat daar over de “besteedinge vant wechnemen van de hoochte voor de Drentsche poort tot Coevorden”.
De Drentsche poort was de latere Friese poort (nota bene Coevorden wilde zich nog niet vereenzelvigen met Drenthe!). De hier bedoelde hoogte zal die van de Lootuinen zijn geweest (die is gebleven), dan wel een ander in de onmiddellijke omgeving die verdwenen is.
Een terreinverkenning ter plaatse zou ook belangrijke, betere informatie kunnen geven. Ook verder onderzoek naar grondsamenstelling, alsmede onderzoek ondergronds zou wellicht de exacte plaats van kapel en kerkhof kunnen opleveren. Of van de gouden en zilveren munten die de bisschop van Utrecht van weleer rondstrooide nog exemplaren zullen worden teruggevonden, valt zeer te betwijfelen, die zullen wel opgeraapt zijn! Bakstenen van de funderingen: de kans dat die nog aanwezig zijn is groot. Funderingen, vooral in grondwater zijn nu eenmaal moeilijk te verwijderen en laten we het kerkhof niet vergeten: schedels en beenderen hebben een langer leven dan de mens zelf.
Dr. Picardt wist waar de kapel gestaan heeft. Hij vermeld dat die stond “bij noorden van de Geldersche schans”. Deze informatie zal betrouwbaar zijn. Een 50 jaar voordat de dominee in Coevorden kwam wonen is immers de kapel afgebroken (wat hij overigens niet wist). Het is dus zeer aannemelijk dat Picardt op de juiste wijze door tijdgenoten is ingelicht.
Waar de schans heeft gelegen is niet bekend.
Terugredenerend, derhalve uitgaande van onze gevonden locatie, zou die ergens aan het Drostendiep hebben gelegen in de buurt van de Matmegoorsloot. Het opbouwen van schansen in deze omgeving met kleigrond was niet ongewoon, op oude kaarten komt hier nog de naam “kleikuilen” voor.
Nu heeft burgemeester Cassa van Dalen in 1818 ook nog iets nagelaten.
Hem was verzocht de “gedenkstukken of oudheden” in zijn gemeente op te geven. Dat was er maar één: een oude schans, toen nog twintig voeten boven de omliggende landen uitstekend en omgeven door een vrij diepe gracht. “Deze schans,” zegt Cassa, “ligt tusschen Coevorden en Dalen, op de Loo op eene bogt en ten oosten van den dijk of grooten weg, op afstand van ongeveer 10 minuten gaans van de noordoostelijke buitenwerken der vesting Coevorden, te weten van dat gedeelte waar zich het kasteel bevindt”.
De overlevering wil, volgens Cassa, dat deze schans door de bisschop van Munster is aangelegd. Dit laatste is niet onmogelijk. Het zou echter ook de Geldersche schans kunnen zijn, dan wel dat beide schansen dezelfde plaats hebben gehad. In elk geval komen we, als we de afstand van tien minuten gaans (900 meter) uitzetten, uit bij de hooilanden langs het Drostendiep direct ten zuiden van de Matmegoorsloot.
Hulsvoort ging vroeger voor heilig door. Als dat zo was zal er van die heiligheid nog iets overgebleven zijn. In elk geval mag het een wonder heten, dat deze locatie de moloch van de planologische ontwikkeling van de laatste decennia aardig heeft overleefd. Alleen daarom al verdient ze, ingeklemd tussen de grootschalige rondweg van Coevorden en het even grootschalige recreatiepark, een nader onderzoek, om nog maar niet te spreken van het symbool wat een in enigerlei vorm heropgerichte kapel van Hulsvoort zou kunnen zijn voor de betere verhoudingen die tussen Drenthe en Coevorden zijn gegroeid.
Bronnen:
- Tegenwoordige Staat van het landschap Drenthe, Mr. Tonckens en Mr. J.H.P. van Lier, Amsterdam 1792 (bladzijde 38)
- Eenige bijzonderheden over het verkeer in Drenthe en van Drenthe met de naburige gewesten in de 16e eeuw, Mr. Seerp Gratama, NDVA 1890
- Cronijxken der Stadt en Heerlijkheyd Covorden, Dr. Johan Picardt, Amsterdam 1660 (Bladzijden 431 en 437)
- Deining in Drenthe, Professor Dr. H.J. Prakke, Assen 1969 (4e druk, bladzijde 23)
- De kapel op de Hulsvoort, Corneille F. Janssen, Ons Waardeel, 1983 nummer 6 (Bladzijde. 213 en 214)
- Historie van Coevorden, Mr. A. Veenhoven, Groningen 1969 (Bladzijde 14,15,29,71)
- 700 Jaar Dalen, H.D. Minderhoud, Dalen 1976 (Bladzijde 39-41)
- Stukken afkomstig van ambtenaren en particulieren, berustende in het depot van ’s Rijks Archieven in Drenthe, Mr. J.G.C. Joosting en anderen, ’s Gravenhage 1921, Regestenlijst nummer 112
- Lange staet der groenlanden van Dalen (1654), leeszaal Rijks Archief Drenthe
- Veldnamen in het Zuidenveld, Ingenieur B. van Heuveln en J. Wieringa, De Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1958
- Oud archief Coevorden, Protocollen betreffende handelingen van het stedelijk bestuur nummer 3, overdracht van hooilanden op 30 mei 1649
- Journaal van Anthonis Duyck, met inleiding en aantekeningen van Lodewijk Mulder, 1e deel, ’s Gravenhage-Arnhem 1862 (Bladzijde 113, 291 en verder)
- Hoogtekaart van Nederland, Topografische Dienst-Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat, kaart van 1961, hoogtemetingen van 1952
- Overijsselse wateren, Staring en Stieltjes, Luitenants der Artillerie, Zwolle 1848 (Bladzijde 28-31)
- De stuwen in de Overijsselse Vecht, H. Drijfhout, Tijdschrift Aardrijkskundig Genootschap 1935
- De ontworpene kanalisatie in Drenthe uit het ware oogpunt beschouwd en in hare waarde geschetst, A. Kommers Pzn, Groningen 1847
- De geschiedenis van Koevorden van de vroegste tijden, P.S. van der Scheer, Drentse Volks Almanak 1849 en 1851
- ARA-OPGO-K21-5b (Datering 25 september 1822)
- Rijks Archief Drenthe
- ARA, Fortificatiën Drenthe, 1e. Afdeling Raad van State, 1917 IV
- Officiële verslagen omtrent oudheden in Drenthe in 1818 en 1819, Mr. L. Oldenhuis Gratama, De Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1887