door H.D. Minderhoud
“Hij schiep orde, rust en welvaart en heeft de Volken van Nederlands Indië tot Eenheid gebracht”.
Geboren in Coevorden
Joannes Benedictus van Heutsz werd op 3 februari 1851 te Coevorden geboren als tweede zoon van de officier-magazijnmeester Joannes Franciscus van Heutsz. Zijn moeder was Maria Lucille Kocken. In verband met de opheffing van het Coevorder garnizoen in 1854 vertrok hij met zijn ouders naar Terneuzen en na de pensionering van zijn vader in 1857 naar Breda.
Joannes Benedictus van Heutsz voelde zich al vroeg aangetrokken tot een militaire loopbaan en meldde zich op 10 april 1867 als vrijwilliger bij het Instructiebataljon te Kampen. Op 13 augustus werd hij benoemd tot tweede luitenant bij het Zesde Regiment Infanterie te Breda. In verband met het uitbreken van de Atjeh-oorlog op Sumatra in 1873 vroeg hij overplaatsing naar het Nederlands-Indische leger, waar hij zich tijdens de eerste gevechten al snel onderscheidde. Als gevolg hiervan werd hij op 12 november 1875 benoemd tot ridder der vierde klasse in de Militaire Willemsorde. Een jaar later volgde zijn bevordering tot eerste luitenant.
Hoogere Krijgsschool
In 1881 nam hij deel aan het toelatingsexamen voor de Hoogere Krijgsschool in Nederland. Hij slaagde, maar werd door tegenwerking van zijn superieuren niet geplaatst. Van Heutsz vroeg nu een half jaar onbetaald verlof, vertrok naar Nederland en probeerde hier alsnog toegelaten te worden. Met succes, want op 15 september 1881 werd hij ingeschreven. Nadat hij met goed gevolg zijn studie beëindigd had, keerde hij naar Nederlands-Indië terug en werd in 1886 bevorderd tot kapitein. Drie jaar later volgde zijn benoeming tot chef van de generale staf in Atjeh.
Nu kreeg hij de kans zijn ideeën over de te volgen strategie van de Nederlands-Indische troepenmacht in praktijk te brengen. De tot nu toe gevolgde gedragslijn van versterkte posten aan de rand van het door de Nederlanders beheerste gebied met af en toe een genadeloze strafexpeditie leidde volgens hem tot niets. Goed voorbereidde aanvalsacties tot diep in het vijandige land zouden de Atjehers voortdurend onder druk zetten. Niet de Nederlanders, maar hun tegenstanders moesten steeds voor pijnlijke verrassingen komen te staan!
Gewond
Onder persoonlijke leiding van Van Heutsz werden nu met succes gedurfde operaties uitgevoerd. Bij één ervan, in 1890, werd hij levensgevaarlijk gewond. Hij herstelde en ontving als blijk van bijzondere erkenning de eresabel met het opschrift: “Koning Willem III, voor betoonde dapperheid” en de buitengewone bevordering tot majoor.
Toen zijn directe chef, generaal Van Teyn, in 1891 aftrad, werd Van Heutsz overgeplaatst. Hij werd nu commandant van Weltevreden, de garnizoensplaats ten zuiden van Batavia (thans Djakarta). De oorlog in Atjeh was inmiddels in het slop geraakt. De legerleiding die zich geen raad meer wist met de aanhoudende guerrilla-aanvallen van de Atjehers, beperkte zich weer tot een verdedigende houding. Tot groot ongenoegen van Van Heutsz, die in het Indische Militaire Tijdschrift twee artikelen schreef, waarin hij zijn gedachten over de onderwerping van Atjeh openbaar maakte. Tot de aanval overgaan, streek na streek bezetten en onderworpen houden, dat waren zijn uitgangspunten.
Dapper en vrijheidslievend volk
Opmerkelijk was, dat hij de Atjehers “een dapper en vrijheidslievend volk” noemde en geen “vuile verraders”, zoals gebruikelijk was. Daar hij geen blad voor de mond nam en in zijn artikelen misstanden en falende persoonlijkheden aan de kaak stelde, werden zijn pennenvruchten hem niet in dank afgenomen. In 1893 vertrok hij voor een tweejarig verlof naar Nederland. Toen hij in januari 1895 terugkeerde, werd hij op voorspraak van zijn vriend, de bekende Atjeh-kenner Snouck Hurgronje, in de rang van luitenant-kolonel benoemd tot militair commandant van Sumatra’s Oostkust.
De toestand in Atjeh was slecht; benden uit de bergen beschoten en belegerden de buitenste posten, patrouilles werden overvallen en afgemaakt. Sultan Toekoe Omar, in naam bondgenoot, werd voorzien van geld en moderne wapens om de opstandelingen te tuchtigen. Hij “viel af” (koos de zijde van zijn landgenoten!) en vrijwel alle bevriende stamhoofden liepen naar hem over. De Nederlandse bevelhebber, generaal Vetter, schraapte alle legeronderdelen bij elkaar en viel Atjeh binnen; ook Van Heutsz had zich bij hem moeten voegen. Het werd een regelrechte strafexpeditie. Kampong na kampong werd platgebrand, alle bomen gekapt, het vee gedood of geroofd. Kwartier werd niet gegeven en tallozen kwamen om.
Vertrouwen van de bevolking
Van Heutsz protesteerde tegen deze onmenselijke wijze van oorlogsvoering en nu kreeg hij eindelijk gehoor. Op 13 april 1896 nam hij als kolonel onder de officiële titel “Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden” het bewind over. Nu zou hij op zijn manier een einde aan de oorlog maken. Snelle mobiele brigades en patrouilles vielen het vijandelijke land binnen. De soldaten werd ten strengste verboden nog langer kampongs, huizen en moskeeën in brand te steken en de dorpsbewoners lastig te vallen. Verrassende, vaak nachtelijke aanvallen op versterkte plaatsen, meestal na dagenlange marsen door onherbergzaam gebied, deden de Atjehse tegenstanders afdeinzen. Naar de verwoeste kampongs teruggekeerde bewoners werden beschermd door achterblijvende verdedigingsposten. Zo boezemde Van Heutsz de onberekenbare vijand ontzag in en probeerde hij het vertrouwen van de bevolking te winnen.
Op 1 juni 1898 begon hij de beslissende aanval. Marechaussees, infanteristen en koloniale troepen bestormden de “bentengs”, de Atjehse vestingen. Gebied na gebied werd bezet, “gepacificeerd”, zoals Van Heutsz het noemde. Stamhoofden werden gevangen genomen of gaven zich over; op 9 februari 1899 sneuvelde sultan Toekoe Omar. Eind juli was het verzet gebroken, al laaide het hier en daar toch nog wel weer op.
De laatste grote aanval vond eind januari 1901 plaats op de benteng Bate Ilie, waarbij de gehele bezetting, tot de laatste man sneuvelde.
Einde aan uitbuiting bevolking door inlandse vorsten
Voorjaar 1903 onderwierp de pretendent-sultan, de zoon van Toekoe Oemar zich, gevolgd door alle zich nog verzettende stamhoofden. Op 11 juli 1904 werd de tot luitenant-generaal bevorderde Van Heutsz in Den Haag als een vorst ingehaald en kort daarop benoemd tot Gouverneur-generaal van Nederlands Oost-Indië. Nadat hij in oktober 1904 het bewind aanvaard had, begon hij aan zijn hoofdopgave: het pacificeren van het gehele koloniale gebied. Tal van expedities werden uitgerust om tot in de verste uithoeken het Nederlandse gezag te vestigen en te bevestigen. Bij de gevechten, die als gevolg hiervan uitbraken, en vooral tijdens de ruim dertigjarige Atjeh-oorlog sneuvelden vele tienduizenden inlanders en ook tienduizenden blanke en Indische militairen.
Ongetwijfeld een zwarte bladzijde in de geschiedenis, maar daar staat tegenover, dat Van Heutsz als Gouverneur-generaal een eind maakte aan de uitbuiting van de eenvoudige bevolking door de inlandse vorsten. Laatstgenoemden bleven in functie, als ze zich niet meer persoonlijk verrijkten. Bij gebleken betrouwbaarheid ontvingen ze van het gouvernement een jaarlijkse bezoldiging. De gouverneur-generaal schiep ongekende mogelijkheden voor handel en verkeer door de aanleg van nieuwe wegen en tramlijnen en het bouwen van bruggen. Hij begon de strijd tegen besmettelijke ziekten en bevorderde het onderwijs door het stichten van de zogenaamde dessa-schooltjes.
Eerbewijzen
Hernieuwde strijd in Atjeh werd indirect de aanleiding tot zijn vertrek uit Nederlands Oost-Indië. Luitenant-kolonel Van Daalen liet zijn troepen tijdens een expeditie naar de afgelegen Gayo- en Atlaslanden in Atjeh zo beestachtig huishouden, dat in de Tweede Kamer woedende vragen gesteld werden. De gouverneur-generaal hield zijn opper-officier echter de hand boven het hoofd. Toen hij tenslotte ingreep, nam Van Daalen ontslag, maar de Nederlandse regering twijfelde nu sterk aan zijn capaciteiten. Gelukkig viel in 1908 het zittende kabinet en de nieuwe regering oordeelde wat milder. Maar de gouverneur-generaal was toch wel zo beschadigd , dat hij zich na het verstrijken van zijn ambtstermijn terugtrok. In 1910 vertrok hij met zijn gezin naar Nederland en vestigde zich te Amsterdam. Vele eerbewijzen werden zijn deel. Zo was hij adjudant in buitengewone dienst van Hare Majesteit de Koningin, grootofficier van de kroon en drager van het grootkruis van de Militaire Willemsorde en van de Nederlandse Leeuw.
Door deze onderscheidingen en door zijn naam als bedwinger van de haast uitzichtloze Atjeh-oorlog ontwikkelde zich om zijn persoon een soort legendevorming, waarbij aan Van Heutsz grotere verdiensten toegedacht werden, dan hij bezat. Terugkerende koloniale manschappen en officieren, die terecht zeer op hem gesteld waren, droegen daar niet weinig toe bij.
Joannes Benedictus van Heutsz overleed op 11 juli 1924 te Montreux, waar hij om gezondheidsredenen verbleef. Drie jaar later, op 9 juni 1927, werd tijdens een plechtige staatsbegrafenis, zijn stoffelijk overschot vanuit het Koninklijk Paleis op de Dam herbegraven.
Te zijner ere werden in Nederland in Amsterdam en Coevorden standbeelden opgericht. Het borstbeeld te Coevorden was een eerbetoon van de Bond van Ridders der Militaire Willemsorde en het werd onthuld op 8 juli 1933 door Prins Hendrik. Het borstbeeld is vervaardigd door beeldhouwer August Falise uit Wageningen.
Gebruikte bronnen
Alex : J.B. van Heutsz. Uitgeverij L.J. Veen Amsterdam 1904
J.C. Lamster: J.B. van Heutsz. Uitgeverij P.N. van Kampen en Zoon Amsterdam 1945
J. de Rek: Koningen, Kabinetten en Klompenvolk. Uitgeverij Bosch en Keuning NV Baarn 1978
Inhoud Generaal J.B. van Heutsz
J.B. van Heutsz
Dit artikel uit het gemeentearchief van de gemeente Coevorden wordt u ter informatie aangeboden.
De laatste jaren is J. B. van Heutsz onderwerp van maatschappelijke discussies over de Nederlandse betrokkenheid bij het slavernijverleden of het handelen in haar voormalige koloniën.
Onder andere op Historiek.net en Anderetijden.nl kunt u daarover meer lezen.