Tab Gemeente Coevorden
tab die laat zien dat dit een website van de gemeente coevorden is
Terug naar zoeken
Voorblad Coevorder cahier 2

Lesturgeon leeft voort in zijn werk

Type:
Collectie
Kern:
Coevorden, Zweeloo
Kenmerken:
Persoon
Periode:
19e eeuw

door
Professor Dr. H.J. Prakke

Voor Carla Lesturgeon-van Veen
in goede vriendschap

Hk. Pr.

Inleidend woord tot de bijzondere dienst ter herdenking van de 100ste sterfdag van Dominee A.L. Lesturgeon op l8 juni 1978 in de Hervormde Kerk te Zweeloo, georganiseerd door de Drentsche Schrieverskring1

Coevorder Cahier nummer 2


Lesturgeon leeft voort in zijn werk

Wanneer gasten van over ver de merkwaardigheden en gedenkwaardigheden van ons goede Zweeloo willen zien behoort
daarbij voor mij uiteraard steevast deze middeleeuwse, door Vincent van Gogh in zijn Drentse tij’d vereeuwigde, kerk;
maar ook het nabijgelegen graf van de predikant-dichter Lesturgeon, de jongste der vermaarde “Drie Podagristen”.
In de loop der jaren bezocht ik het met vier generaties van Lesturgeon’s nazaten. Een hem gewijde herdenking hier, in zijn kerk, vandaag – juist een eeuw na zijn verscheiden – is mij uit het hart gegrepen.

Alexander Lodewijk Lesturgeon (geboren 1815)2 was – al stond zijn wieg buiten onze landschapspalen en al verraadt zijn naam een nog veel verdere, Franse herkomst – …. Alexander Lesturgeon was met hart en ziel Drentenaar.
Zijn Coevorder jeugdjaren deden hem blijvend voor Drenthe opteren en na zijn studiejaren elders heeft hij de kerk alleen in Drenthe willen dienen: Oosterhesselen, Vledder, Zweeloo.

Dominee Lesturgeon moet een toegewijde en begaafde pastor zijn geweest, die daarvan in zijn gemeentewerk duidelijke voetsporen naliet. Grada Eding-Askes-heur-Otien wist er wonder wat van te vertellen. In Vledder leeft zijn naam nog voort in de door hem opgerichte toneelvereniging. En de grafzerk hier getuigt in stenen schrift van zijn “vrienden en vereerders in de gemeente Zweeloo”.

Maar als wij vandaag vanuit onze Drentse Schrieverskring Lesturgeon willen eren, dan geldt dat toch vooral de dichter-schrijver in zijn letterkundige betekenis voor onze provincie (in het raam van zijn tijd vanzelf); het werk is door vorm en inhoud wel duidelijk 19e eeuws gedateerd); – letterkundige betekenis, ook nationaal erkend door zijn benoeming in 185O tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.

Aangeboden talent behoeft aanmoediging en gelegenheid om zich te ontplooien. Beide vond de jonge theologie-student in het huis van de zoveel oudere Coevorder uitgever-publicist Dubbeld Hemsing van der Scheer, van wie Harm Boom ruim veertig jaren later (journalist-redacteur geworden) nog met warmte zou getuigen van “hoeveel invloed de heer D.H. van der Scheer door zijn scherpzinnigen geest op de geestesrichting van een paar jongelieden (te weten Lesturgeon en Boom zelf) uitoefende hoe hij hen wist te prikkelen om te beproeven, wat ook hunne pen zou kunnen geven”.3

In Van der Scheer’s eerste “Drentsche Volksalmanak” (1837) vindt men almee Lesturgeon’s prilste pennenvruchten. In Van der Scheer’s binnenkamer (“een rendez-vous – aldus Boom – voor velen die zich gaarne bewogen in de boekenwereld en wisten dat zij daar de letterkundige producten van de dag op de tafel zouden vinden”)4 …. in die binnenkamer beraamde de mentor-uitgever met zijn beide schrijfgrage adepten niet alleen de creatie van de (oude) Drentsche Volksalmanak, waarvan er vijftien zouden verschijnen, maar ook die van het befaamde reisboek “Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst door Drie Podagristen” (het curieuze pseudoniem van het driemanschap Van der Scheer, Boom en Lesturgeon, gelijk W. Zuidema in Boom’s levensbericht wist te vermelden.5
De Kamper Courant dier dagen schreef ervan: “Zij lijden ernstig en glimlachend tot de kennis van eene onzer minstbekende gewesten, eene landschap die veel van hare oorspronkelijkheid in zeden en gebruiken heeft bewaard”.6 Een tweede (eigenlijk derde) nog altijd kostelijk leesbaar reisboek volgde: “Een Drentsch Gemeente-Assessor met zijne twee neven op reis naar Amsterdam in ’t voorjaar van 1843” (door Boom en Lesturgeon – aldus wederom Zuidema) met Van der Scheer in de hoofdrol van de “gemeente-assessor” in Pickwickiaanse trant.

Dit driemanschap der Podagristen nu bracht de eerste Drentse eigen-cultuur-beweging op gang en drukte daarop welhaast een halve eeuw zijn stempel. Onder bezettingsdruk beleefde het een réveil in èn door de “bijna in het verborgen bloeiende Drentse Studiekring D.H. van der Scheer” met zijn Podagristenherdenking in 1943, welker voordrachten na de bevrijding in druk verschenen met een bloemlezing uit het Boek der Podagristen van onze Jan Naarding, die wij vandaag wel weer bijzonder missen.7 ’n Volledige heruitgave verscheen voor enkele jaren. De Studiekring, door onze nestor-dichter Jan Poortman gewaarschuwd, dat Lesturgeon’s graf er niet zo best bij lag, bewerkstelligde in 1946 het herstel ervan en verbond daaraan, hier in Zweeloo, een Lesturgeon-hulde, aan welke nog een rijmprent herinnert, met tekst van Naarding en de bekende Podagristentekening van Dina Braaksma – later hier als mevrouw Van der Werf predikantsvrouwe. 8

Over het “hoe” der samenwerking hebben wij destijds veel gediscussieerd. In het levensbericht van Lesturgeon (geschreven door zijn studievriend, de historicus Hecker) werden beide reisboeken eenvoudig op Lesturgeon’s naam gesteld. In zijn uitvoerige, scherpzinnige tekst-analyserende studie over “De Drie Podagristen, hun werk en elks aandeel daarin” kwam Dr. Naarding tot de conclusie: de grondslag vormt een manuscript van Van der Scheer zelf, een plaatsgewijs geordende historische, folkloristische en archeologische beschrijving van Zuid Oost Drenthe. Dit boekwerk Is door Lesturgeon en Boom bewerkt tot een reisverhaal naar de smaak van die dagen.
Sindsdien vond ik in een reisfeuilleton van Boom in de Drentsche Courant (Coevorden en Nieuw-Amsterdam) de reeds geciteerde getuigenis over de verhouding van de voorman-uitgever en zijn beide jonge vrienden, wat een bevestiging scheen
van Naarding’s conclusie.
Maar …. nu heb ik kort geleden In een Haags archief nòg een Podagristenvondst gedaan en dat is dan op deze dag gloednieuw nieuws uit 1876. Een vondst, die mij voor de vraag stelde of niet toch Lesturgeon – en hij alleen – als de uiteindelijke schrijver-samensteller-eindredacteur van de uit verschillende bronnen gevloeide stof is te beschouwen. Op een briefkaart aan zijn collega, de veelzijdige publicist J.P. de Keyser te Arnhem, die toen kennelijk bezig was met de samenstelling van zijn grote (voor de tijd tot de 80’ers representatieve) bloemlezing “Neerlands letterkunde in de negentiende eeuw” schreef Lesturgeon kort maar duidelijk: ” ’t Bedoelde boek is van mij. De trias was ik alleen”.9

Ja – zo staat het er op die teruggevonden briefkaart in het bekende handschrift van Lesturgeon: “De trias was ik alleen”.
Hoed af voor de schrijver, die de karakters der drie reizigers in hun verscheidenheid in zijn letter-arbeid zo wist te boetseren dat wij er drie schrijvers in meenden te moeten herkennen.

Na deze vondst kunnen wij alleen maar concluderen, dat – met alle materiaal, dat zijn vrienden-medereizigers Van der
Scheer en Boom mogen aangedragen hebben (en dat was, dunkt mij, niet weinig)10 – Lesturgeon toch als DE samenstellerauteur van het geheel, zoals het in boekvorm gepubliceerd is, gezien moet worden.

Hoe dit ook zij, Lesturgeon’s belangstelling voor het Drentse volk, zijn taal en zijn geschiedenis blijkt eveneens uit vele
andere publicaties van zijn hand. Zijn “Woordenboekjen van den Drentschen Tongval”, zijn brieven van de”gemeente-assessor” aan Annegien; “Wat de dialekt-studie angiet (aldus onze schrievers-volmacht Gerriet Kupers) hef Lesturgeon veul pionierswark verricht; hie was zien tied veuroet”.11

Herinnerd zij verder aan z’n toneelstuk “Meindert van der Thijnen”, een spel ter herdenking van het Ontzet van Coevorden
in het rampjaar 1672; een spel, dat een soort Gijsbracht-rol vervulde voor de oude hoofdstad van Drenthe: premiere 1872,
heropvoering 1922. Opnieuw opgevoerd (door de Zweeler toneelschrijver Hendrik Vos bewerkt) in 1972!12

Dit alles is nauw met Drenthe verbonden. Maar Lesturgeon had ook nog deel aan een ander driemanschap, dat hem wijder
horizon verschafte en dat aan zijn nationale erkenning niet vreemd is: het trio Bennink Janssonius, Hecker en Lesturgeon.
In Groningen studerend leerden zij elkaar kennen. Het zou een vriendschap voor het leven worden. Als studenten reeds
gaven zij samen een bundeltje verzen uit: “Dichterlijk Mengelwerk” (later door hemzelf omgedoopt in “Ondichterlijk Bengelwerk”).

Zij publiceerden meer samen. Vormden in de pastorie van Roderwolde de kring “Musis Sacrum”. Om Lesturgeon zelf te
citeren: “Dien naam droeg zeker letterkundig kransje, waarop wij ons met eenige vrienden in oratorie en declamatie oefenden en waar wij ook eigen voortbrengselen, zoowel in rijm als onrijm mochten ter markt brengen”.13

Hier vinden wij het eerste teken van contact van Lesturgeon en zijn vrienden met het letterkundige leven In het centrum des lands; om wederom met Lesturgeon te spreken: “aan gene zijde der Zuiderzee, waar men anders weinig dunk van letterkundige producten uit het noorden had”.
Tot de bezoekers van “Musis Sacrum” behoorde ook de destijds toonaangevende dichter Sam-Jan van den Bergh, Hagenaar,
stichter van het bekende Haags Letterkundig Genootschap “Oefening Kweekt Kennis.” Deze Van den Bergh wijdde zelf ook een gedicht aan
Roderwolde ” ’t minlijk dorpje aan Drenthe’s grens”.14 Een eeuw later zou ditzelfde Oefening Kweekt Kennis (dan onder voorzitterschap van onze Ben van Eysselsteijn) de inmiddels tot Drents Genootschap uitgegroeide Studiekring in Lesturgeoneske trant tot het “tegenbezoek” uitnodigen. Op deze Drentse Oefening Kweekt Kennis-avond zaten wij met z’n twaalven “Neo-Podagristen” van hier mede aan aan het traditionele “Servetje”. Dr. Hans Linthorst Homan sprak er; Anne de Vries reciteerde gedichten van ònze schrijvers, in het Drents en in het Nederlands.15

Erkenning vond de vruchtbare dichter-publicist Lesturgeon allengs in wijde kring. Als dichter en als Nutsspreker; als
recensent in de Groninger Courant en door zijn medewerking aan landelijke publicaties als “Aurora” en Van der Aa.16 In ònze (dissonant-lievende) tijd uiten (wat Lesturgeon eens noemde) “de kitteloorige helden van den schrijfkoker” zich vanzelf anders. Maar op Lesturgeon’s naar harmonie strevende Helicon vormden “tederheid van gevoel, lieflijkheid van taal en zangerigheid in maat” de ook bij Lesturgeon aan te treffen kwaliteiten. Na zijn dood verzorgden Hecker en Goeverneur een bloemlezing uit zijn gedichten, die dit eigentijds-zijn ruimschoots bevestigt.17

Tenslotte nog een geheel ander aspect. Wat mij bij regionaal gebonden letterkundigen altijd bijzonder interesseert is het contact met de “grote” literatuur. In belangstelling daarvoor is voor onze generatie Jan Poortman voorgegaan. Jan Naarding praktiseerde dat kontakt in zijn prachtige Reinaert-bewerking: “Reinder Robaard”. Ook bij de thans publicerende Drentse schrijvers is voldoende stof voor een studie daarover. Roel Reyntjes tast in zijn jongste bundel zelfs naar de Griekse dichter Anakreon terug. Zó boeit het mij voor het Drenthe van de 19e eeuw altijd opnieuw, dat tezelfder tijd Albert Steenbergen in Hoogeveen en Lesturgeon in Zweeloo zich bezighielden met figuren uit de wereldliteratuur, aan welke ook Goethe’s naam onverbrekelijk verbonden is: Steenbergen met zijn Faust-vertaling,18 Lesturgeon met het Torquato Tasso-probleem.

Lesturgeon’s vertaling van Cherbuliez’ Tasso-studie: “Prins Vitale of: Hoe werd Tasso krankzinnig”19 (die ik met spanning herlas) toont hoezeer in de Zweeler pastorie niet alleen een voorbeeldige Drentse “dorpscultuurdrager” woonde, die een herdenking als deze ten volle waard is, maar ook een dichter-denker-publicist, die in zijn studeerkamer mogelijk (’n laatste citaat, nu uit zijn Tasso-boek) het “plekjen” vond “waar ’t geluk het gelukkigste is”.
Lesturgeon leve onder ons nog lang voort in zijn op dat plekjen geschreven werk.

Naschrift

De Lesturgeon-vondst “De trias was ik alleen” is, na de Zweeler herdenking, nogal “ingeslagen”. Niet alleen in de pers. Ze hield ook de auteur van het nog altijd waardevolle “Drents Geestesleven”, Jan Poortman, bezig. Bij Dr. J. van Vloten (in diens “Nederlandsch Dicht en Ondicht uit de negentiende eeuw”, 3e druk 1872, deel Borger-Schaepman, pagina 455) vond hij zowaar de bevestiging in het daar afgedrukte relaas over Lesturgeon: “Buitendien leverde hij talrijke dicht- en prozabijdragen in verschillende Almanakken, Jaarboekjens en Tijdschriften en schetste, op naam van “Drie Podagristen”, Drenthe, in losse
omtrekken en taferelen, waarvan een tweede uitgave in bewerking geweest is en ook reeds ter pers was, toen het faillissement van de uitgever haar onverhoeds deed staken” (het copyrecht was destijds van Van der Scheer, die in 1859 overleden was, in andere handen overgegaan.)
Hiermee is de Podagristen-puzzel echter nog niet helemaal opgelost. Blijft de vraag van Boom’s rol in het geheel. Na zijn verblijf in het Overijsselse en in het Westen in 1858 in Drenthe weergekeerd moet hij zijn oude Drentse verbondenheid als “podagrist” wel nieuw leven ingeblazen hebben. Hij kreeg er al gauw de bijnaam van “de Assessor”.

Bij het overlijden van Lesturgeon schreef hij in de Provinciale Drentsche en Asser Courant, die hij toen redigeerde: “Wij willen hier geen lofspraak op de afgestorvene houden. Op den dag van zijn heengaan heeft de pen, die met de zijne zooveel schreef – hoe vermoedde hij dat de dood hem zoo na was! getuigenis gegeven dat wij zijn talenten weten te waardeeren. Wat en hoe hij schreef – de tijd komt dat daarover gesproken zal worden, zoals het behoort.” (Asser Courant 22 juni 1978).

Zat het Boom dwars dat Lesturgeon nergens melding maakte van de bouwstoffen, die zijn beide mede-reizigers aangedragen hadden? Curieus is in dit verband, wat de Overijsselse rijksarchivaris Mr. J.J. van Doorninck vermeldt in zijn “Vermomde en Naamlooze Schrijvers opgespoord op het gebied der Nederlandsche en Vlaamsche Letteren” (Leiden, 1881-85) onder het trefwoord “Podagristen, Drie”: “Ten onrechte noemt men soms C. van Schaik in plaats van Van der Scheer (Opgave van H.Boom). In 1858 verscheen een 3e stuk van het 2e deel, waarvan alleen Boom de schrijver was.”
Tja, zo gaat dat met publicistisch speurwerk! Achter één “neergehouwen” vraagteken doemen er twee nieuwe op…..

Roden (Dr.)
Prof. Dr. H.J. Prakke

  1. De dienst werd (in een Lesturgeon waardig Drents) geleid door Drs. Gerard Neijenhuis, mede-lid van de Drentse Schrieverskring. Na afloop las de Voorzittend Volmacht G. Kuiper voor uit het werk van Lesturgeon []
  2. Zie het Levensbericht voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, geschreven 1879 door (prof.dr.) W. Hecker []
  3. Zie mijn levensbericht “Dubbeld Hemsing van der Scheer” (schr.: Saxo Frisia) en latere publicaties over hem []
  4. “Coevorden en Nieuw-Amsterdam (Twee dagen op reis)”, als feuilleton gepubliceerd, lopende van 18 tot 24 juni 1878 in de Provinciale Drentsche en Asser Courant []
  5. Nieuw Nederlandsen Biografisch Woordenboek, deel TV, kolom 208. Wie deze E. Zuidema is heb ik (nog) niet kunnen vinden. Het boek verscheen indertijd anoniem in afleveringen te Coevorden bij D.H. van der Scheer. In 1974 kwam er bij M.A. van Seijen te Leeuwarden een fotografische herdruk van uit (met inleiding van schrijver dezes []
  6. Kamper Courant van 29 december 1842 []
  7. “Het boek der Podagristen” Bloemlezing door Drs. J. Naarding, met de inleidingen ter Podagristen-herdenking 1843-1943. Assen, Van Gorcum 1947 []
  8. Rijmprent “D.H. van der Scheer” an Lesturgeon’s graf, 12 juli 1946 – bijlage bij het Maandblad Drent(h)e juni/juli 1946 []
  9. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatie Centrum []
  10. Zie: Naschrift []
  11. Zie “Oeze Volk”, januari 1977 []
  12. De oorspronkelijke tekst verscheen in 1922 bij Van Gorcum te Assen in druk []
  13. Uit het Levensbericht van Dr. Roelof Bennink Janssonius voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde geschreven door A.L. Lesturgeon (gedateerd: Zweeloo, 28e April 1872) []
  14. In Van der Scheer’s Drentsche Volksalmanak 1844 []
  15. Zie Jaarverslag Oefening Kweekt Kennis over 1948/49 []
  16. A.J. van der Aa, Nieuw biografiesch, anthologiesch en krietiesch woordenboek van Nederlandse dichters, onder medewerking van J.T.
    Bodel Nijenhuis, I. da Costa, H.O. Peith, J. van Harderwijk, A.J. (sic!) Lesturgeon, G.D.J. Schotel en anderen. Nieuwe (titel)
    uitgave. Met eene (nieuwe) voorreden van J.A. Alberdingk Thijm. Amsterdam, CL . van Langenhuysen 1964. 3 delen []
  17. 1879 []
  18. Een heruitgave van deze Faustvertaling is bij’ Krips-Repro in voorbereiding []
  19. Verschenen bij D. Noothoven van Goor. L.’s datering van het voor bericht: Zweeloo, 30 September ’66 []