Tab Gemeente Coevorden
tab die laat zien dat dit een website van de gemeente coevorden is
Terug naar zoeken
portret Johan Picardt

Johan Picardt Theologus

Type:
Collectie
Kern:
Coevorden
Kenmerken:
Persoon
Periode:
17e eeuw

Uitgave van Krips Repro Meppel ter gelegenheid van het eerste lustrum van de Picardtclub op maandag 14 november 1977.

Gravesdorp

Er waren, in oude tijden, in de mark Grasdorf twee huizen, welke in staat van verdediging gebracht konden worden, oftewel burchten, waarvan men de standplaats tegenwoordig nog nauwkeurig kan vaststellen. Daar was allereerst het huis Grasdorf (Gravestorp) zelf, waar de heren van Gravensdorp woonden, later de ,,van Schoneveld, genaamd Grastrup.” Veel jonger is het andere huis, dat de graven van Bentheim aan de Dinkel, als tegenwicht tegen de bisschoppelijke burcht Lage hadden gebouwd en dat Dinkelrodde genoemd werd. In de volksmond heeft deze naam zich niet tot vandaag kunnen handhaven. Men noemde de oudste vesting veeleer ,,dat olt hues” en de jongste ,,dat nij hues”. Bij het ,,nijen hues” ontstond toen in betrekkelijk korte tijd de stad ,,thon Nijenhues”. Kerkelijk behoorden beide burchten onder het kerspel Veldhausen. Toch werd reeds in 1328 in Neuenhaus een kapel gebouwd.

Tot vicaris in deze kapel werd in 1505 een zekere Wolther Pickert benoemd, iemand van een familie, die volgens de burgerlijke stand van Nordhorn al minstens 100 jaar in het graafschap woonachtig was. Zo waren reeds in 1937 een zekere Dyderik Pykhart en diens vrouw Sweneke, burgers van Nordhorn. Dan komen achtereenvolgens een zekere Gherd Pyckard en omstreeks 1470 weer een Dyryck Pyckerdes Gherdszoon, die de burgerrechten van Nordhorn verkreeg. Ongeveer acht jaar na hem komt een zekere Herman Pickers en in 1523 wordt nog een Pickers Mette in Nordhorn genoemd.

Pickerd Stede

Een huis, Pickerd Stede genaamd, wordt op bladzijde 20 van het oude Nordhornse stadsregister genoemd. In Schüttorf behoorde ene Pickerd omstreeks 1400 tot de weldoeners van het Heilige Geest Ziekenhuis. Kunne Pickerdes bezat in 1423 een stuk land op de Wietkamp en gaf ,,ut Rosenpomes Stede” in 1439 nog, aan het vermaarde ziekenhuis, een jaargeld van acht pfennig, betaalbaar op de naamdag van Sint Laurentius.

Reeds omstreeks 1446 behoorde en Pickert tot de geestelijkheid in het graafschap Bentheim. Hij was namelijk beheerder van ,,De ghemenen Kalendes Hern der Herschap van Bentheim”. Deze ,,Societas fratrum Kalendarum” had haar zetel in Schüttorf en omvatte alle geestelijken van het graafschap. Zij was iets dergelijks als de classis in de reformatie.
Met vicaris Wolther Pickert kwam de familie zo naar Neuenhaus. Een tweede Wolther Pickert was glazenmaker en van tijd tot tijd burgemeester van Neuenhaus (1581 en 1593). Ene Johan Pickhart verkoos blijkbaar ook de geestelijke stand. Hij zou de vader zijn geweest van de belangrijke Johan Pickhart, die, nadat hij in Rostock had gestudeerd, eerst predikant in Gronau, daarna in Bentheim werd en die het leven van graaf Arnold van Bentheim heeft beschreven. Over hem heb ik reeds enige jaren geleden een artikel geschreven in ,,die Grafschafter”.

Zoon met dezelfde naam

Bekender nog dan deze Bentheimse pastor werd zijn zoon met dezelfde naam, die van alles gestudeerd had en die doctor medicus en predikant in Coevorden was. Hij is de stichter van de veenkolonie ,,Piccardië” en men zegt dat hij ook enkele agrarische verhandelingen heeft geschreven. Hij schreef bovendien een aantal naar onze smaak tamelijke eigenaardige opstellen, die hij onder de titel ,,korte Beschrijvinge van enige vergetenen en verborgene Antiquiteten” uitgaf. Met een levendige fantasie probeert hij onze plaatsnamen uit het Latijn te verklaren, schrijft hij over hunebedden en urnenvelden, gelooft nog aan de reuzen en ,, Witte Wivkes”, die vroeger onze heidestreken bewoond zouden hebben. Hoewel men tegenwoordig slechts weinig nuttige zaken uit zijn werk kan putten, leidde het werk er in zijn tijd toch toe dat men zich meer ging bezig houden met de geschiedenis van zijn geboortestreek. Voor in het boek is een portret van hem opgenomen, dat geëtst is naar een schilderij van een zekere H. Nijhoff. Een zekere familiegelijkenis met de zoon van zijn zuster, de beroemde zeevaarder en ontdekkingsreiziger Johan Nyhoff, van wie in het streekmuseum eveneens een portret hangt, valt niet te loochenen.

Deze Johan Nyhoff (of Nieuhoff, zoals de naam in het Nederlands geschreven wordt) behoort tot de belangrijkste mensen die het graafschap heeft voortgebracht. In de laatste tijd heeft de kunstgeschiedenis zich met deze man beziggehouden en vastgesteld dat hij in zekere zin de grondlegger van een nieuwe richting in de kunst of stijl in de kunst is geworden. Laten we daarom eens horen hoe twee geleerden in de kunstgeschiedenis, van deze tijd, Pelka en Nicolai, over hem denken:

De kunstgeschiedenis als jongste wetenschap is om zo te zeggen als prentenboek bij de geschiedenis ontstaan en is nog steeds een tak van wetenschap in wording. Weliswaar zijn de hoofdlijnen van de historische ontwikkeling vastgelegd, maar de vele nuances die pas een levendig totaalbeeld van een kunstontwikkeling opleveren zijn òf verloren gegaan, òf miskend, òf nog helemaal niet ontdekt. Zo is het ook met de achttiende eeuw. Eeuwig bleef de blik van historicus, totaal in de ban van de klassieke oudheid, beperkt tot Europa. Dat zich aan de andere kant van de Oeral of reeds aan de andere kant van de Kaspische Zee reusachtige culturen hadden ontwikkeld, die ook met Europa wederzijdse uitwisselingen gekend hebben, bleef aan deze eenzijdig humanistisch georiënteerde geleerden onbekend. En toch was er eens een tijd, welke geheel aan de studie van deze Oosterse culturen gewijd was. Juist de achttiende eeuw had een uitgesproken voorliefde voor kunstvoorwerpen van of naar Chinees maaksel.

Oost-azië

De kunst van de rococo is zonder de invloed van China gewoonweg niet mogelijk. Zoals in de negentiende eeuw de romantici de vroege middeleeuwen als het paradijs toescheen, zo zag de deftige samenleving van de achttiende eeuw China als het gelukzalige Arcadia. Vanuit de grijze oudheid was nog iets vaags uit het verre Indië bewaard gebleven, Columbus had dat immers gezicht totdat in de zeventiende eeuw, de duisternis die over de landen van Oost Azië lag, meer en meer verdween. Het waren hoofdzakelijk Hollanders en Jezuïeten die door handelszaken en missioneringpogingen de weg daar naar toe vonden en dus ook de eerste wetenschappelijke berichten mee terug brachten. Een China-mode begon, die zich voor alles in de porselein-,,verering” uitte en daarna naar de kunstnijverheid, hoofdzakelijk naar het meubilair, oversloeg. Pelka zet in een boek van 244 afbeeldingen en 87 tabellen in lichtdruk, de bronnen van de Europese chinoiserieën bij elkaar. Het boek verscheen in 1924 bij uitgeverij Karl Hiersemann te Leipzig onder de titel: Oostaziatische reisprenten in de kunstnijverheid van de achttiende eeuw. De kunst-ambachtsman van de achttiende eeuw gebruikte voor zijn werk voorstellingen van landschappen en figuren uit het verre oosten, die hij uit reisverslagen van tijdgenoten overnam. Een voorname bron is het werk van onze Johan Neuhof, waarvan we de volledige titel hier weergeven:

Het gezantschap van de Oost Indische Compagnie in de Verenigde Nederlanden / aan de Tartaarse Khan / en voortaan ook Chineese Keizer / verricht door de heren Peter de Gojern en Jacob Reisern. Daarin begrepen de allermerkwaardigste Zaken / welke hen op hun reis van 1655 tot 1657 overkomen zijn……..door de heer Johan Neuhof…..nu voor de tweede maal uitgegeven. Amsterdam, Jacob Mörs in 1669.

Uit het werk van Neuhof, laat Pelka allereerst de titelpagina zien, voorstellend de grote Tartaanse Khan, die temidden van zijn gevolg troont. Onderworpen slaven liggen geboeid voor hem. Daarna volgen afbeeldingen van Chinese landschappen, Chinese stadsbeelden, Xanqui door muren omringd, de fantastische gevormde bergen van Sang Won Hab, een straatscène in Nanking, alsmede de beroemde pagode Kiangsi met haar klokjes, alsmede andere stadsgezichten.
Neuhof is hier als een Chinese Merian geworden, die al deze steden met Europese ogen afbeeld, die de ongewone wereld in al zijn verschijningsvormen eerlijk en oprecht heeft weergegeven. Deze stadsgezichten zijn nu in alle mogelijke kunstuitingen terug te vinden. Ze zijn voor de porseleinschilders, voor de gobelinwevers tot voorbeeld geweest, op kacheltegels, op kopjes, op Meissner-porcelein zijn ze in bonte kleuren of in een kleur terug te vinden. Pelka had het voornemen dit werk door een tweede te laten volgen, waarin hij voorbeelden en toepassingen naast elkaar zou zetten, die zogezegd het praktische gebruik van zijn suggesties laten zien.

Na de landschappen volgen de platen van klederdrachten. We zien de afgezant van de Grootmogol in de paleishof wandelen, gezanten van voorsteden met pijl en boog en kromme sabels. Scheepsvolk, toneelspelers en goochelaars zijn afgebeeld, Chinese boeren, man en vrouw trekken een ploeg met een ezel om het hardst voort; Chinese mannen, Chinese vrouwen, afgezanten van de Dalai Lama van Tibet, zelfs het afschuwelijke einde van de laatste keizer van de Wing-dynastie wordt afgebeeld. De hele wonderlijke wereld van het verre China, dit groteske en verre land komt door deze bladzijden tot leven.

Uelsen

Met valse bescheidenheid wordt ons graafschap en in het bijzonder het gebied rond Uelsen, vaak als een streek beschouwd, waar de cultuur nauwelijks of slechts aarzelend is doorgedrongen. Men zegt dat deze streek afgelegen en te ver verwijderd ligt van de centra van cultuur. En nú komt de wetenschap en stelt vast dat vanuit Uelsen een nieuw tijdperk in de kunst zijn intrede heeft gedaan. Want zeker is het dat Nijhoff in de tijd tussen zijn wereldreizen in, vaak en graag in zijn geboortedorp waar zijn oude moeder woonde heeft vertoefd; wellicht heeft hij daar ook gedeeltelijk zijn boeken geschreven.

Het komt mij niet waarschijnlijk voor dat de reeds genoemde schilder H. Nijhoff ook tot de familie behoorde, mogelijk een broer van Johan Nijhoff was. In elk geval heeft de familie Nieuhoff in de tijd daarna in Uelsen en op hun landgoed Echteler een rol gespeeld. In het streekmuseum wordt nog een vaandel bewaard waarop het wapen van Nieuhof was geborduurd, een ingekorte spar tezamen met drie Uelsener hulstbladeren, en dat ter ere van ene Nieuhof werd geschonken. Er moeten ook nog een aantal portretten aanwezig zijn. Hier zijn dus nog ontdekkingen te doen.

De Piccards hebben zich in Drenthe, waar ze het landgoed Slochteren verwierven, en in het Groningse land verspreid. Hun wapen, de adelaarsklauw, kan men daar nog dikwijls op glas of steen terug vinden. Ze waren bijna allemaal op intellectueel gebied zeer werkzaam, theologen en juristen, vaak met een dichterlijke gave, sommige uitzonderlijk geniaal.

De overgeërfde intellectuele en kunstzinnige eigenschappen onder de nakomelingen van de Bentheimse predikant Johan Pickhart zijn onmiskenbaar.

Onderzoek archivaris Dr. W. Zuidema

Reeds Vorsterman van Oyen had in zijn verzameling van Hollandse stambomen de familie Piccard opgenomen. Later omstreeks 1905 had de in Amsterdam wonende vroegere archivaris Dr. W. Zuidema, zich tot taak gesteld de geschiedenis van de Piccards grondig te onderzoeken. Het materiaal daarvoor dacht hij te vinden in de archieven van de stad Schüttorf. Voor dat doel wendde hij zich in de herfst van 1905 tot het gezantschap van het Koninkrijk der Nederlanden te Berlijn om hem de voor de uitvoering van zijn plan vereiste machtiging te verschaffen en om hem aan te bevelen bij de bevoegde instanties in genoemde stad. In hoeverre echter zijn Piccard onderzoekingen gelukt zijn, weet ik niet. Om nu geen open deuren in te trappen, heb ik zelf slechts datgene genoemd, dat ik af en toe bij andere studies over de buitengewone familie vond. Het zou echter een bijzonder dankbare taak zijn, dit werk op genealogisch gebied voort te zetten.