Het Neolithicum wordt wat betreft de werktuigen gekenmerkt door een aantal nieuwe steenbewerkingstechnieken, te weten het slijpen en boren van steen en het aanbrengen van zogenaamde oppervlakte-retouche. Door deze technieken traden ook nieuwe werktuigen op zoals geslepen en van steelgat voorziene bijlen, pijlpunten met weerhaken en schachten, dolken et cetera, die vaak gekenmerkt worden door hun prachtige vorm en afwerking.
Als voorbeeld hiervoor zou ik de strijdhamer van de Scheere willen noemen die als bijzonderheid ook nog een zogenaamd pseudo-gietnaad vertoont. Deze pseudo-gietnaad wordt gezien als een poging om een imitatie te vervaardigen van een koperen bijl. Deze koperen bijlen waren in het begin vaak te kostbaar maar door op een steen een “gietnaad” te slijpen verkreeg men uiteindelijk toch hetzelfde effect. De mens is eigenlijk nog steeds niet veranderd.
Het Neolithicum onderscheidt zich, afgezien van z’n artefacten, vooral van de andere periodes door zijn economie. Het belangrijkste criterium voor de overgang van Meso-naar Neolithicum is de opkomst van de landbouw en veeteelt, met andere woorden: de mens wordt niet meer bepaald door zijn natuurlijke omgeving, maar gaat nu in een meer of mindere mate zelf zijn omgeving beïnvloeden.
Bezien we de opkomst van de landbouw dan blijkt Nederland niet één van de eerste geneolitithiseerde gebieden te zijn geweest. De neolithische leefwijze heeft zich geleidelijk vanuit zuid-oost en midden Europa naar het westen verbreid. Beginnend in Limburg volgt langzamerhand een neolithisatie van geheel Nederland. Deze overgang vond natuurlijk niet van de ene dag op de andere plaats en het is aannemelijk dat mesolithische tradities zich nog langere tijd naast de neolithische staande hebben gehouden. We kunnen daarbij denken aan een langzame infiltratie van neolithische elementen in een mesoltithische samenleving, maar ook aan naast elkaar levende stammen met meso- en neolithische tradities.
Door de akkerbouw werd het de mens mogelijk zich langere tijd op één plaats te vestigen. De werktuigen werden aangepast aan de nieuwe economie, waarbij we bijvoorbeeld de stenen bijl als een zeer belangrijk werktuig kunnen zien voor het neolithicum. Om landbouw te kunnen uitoefenen was het kappen van het dichte oerbos noodzakelijk was. Was het bos gekapt dan werd met vuur het restant opgeruimd om daarna in de door de as verrijkte bodem te kunnen zaaien. Het was wel steeds noodzakelijk nieuwe stukken grond in cultuur te brengen, aangezien de bodem op in gebruik zijnde stukken snel uitgeput was, omdat er geen bemesting toegepast werd. Noemenswaard en vroeger als kenmerkend voor het neolithicum gezien, is tenslotte de opkomst van aardewerk.