Brand was eeuwenlang een oppermachtige vijand. Wie kent er niet de oude etsen van een brandende stad waar de bewoners streden tegen een laaiende vuurzee. Als we de blusmethoden door de tijd heen bekijken dan valt op dat er eeuwenlang weinig progressie zat in de ontwikkeling van nieuwe blusmethoden. Tot het einde der Middeleeuwen bluste men enkel met emmertjes water.
Het is vrij merkwaardig dat er al die tijd zo weinig veranderde, het principe van de perspomp was namelijk al lang bekend. De Romeinse schrijver Vitruvius gaf al verslag van de ontwikkeling van een brandspuit door Ktesibios en zijn leerling Hero in Alexandrië, zo’n 120 jaar voor onze jaartelling. U kunt in het British Museum in Londen nog zo’n brandspuit gemaakt van brons bewonderen. In de Middeleeuwen werd van deze kennis geen gebruik gemaakt. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de verwoesting van de bibliotheek van Alexandrië. Pas rond 1450 vinden we gegevens over een houten spuit gebouwd volgens de principes van de spuit van Ktesebios en Hero.
Verbeteringen
In de zestiende en navolgende eeuwen kwam de ontwikkeling op brandbestrijdingsgebied pas goed op gang. In verscheidene landen werden in het begin van de zestiende eeuw uitvindingen gedaan. Een 150 jaar later was er al een grote variatie aan brandspuiten. De meeste van deze spuiten hadden twee trekken gemeen. Ten eerste waren ze afhankelijk van de hoeveelheid water die de mensen met emmertjes konden aansjouwen. Doordat de pomp geplaatst was in een grote bal die gevuld moest worden met water. Ten tweede waren de spuiten over het algemeen voorzien van een vaste, hooguit draaibare straalpijp. Om het vuur te bereiken met de straal moest de spuit dus dicht onder het brandende object worden geplaatst, wat naast de bijna onverdraaglijke hitte ook nog gevaar opleverde voor de pompers door vallend puin en brandend materiaal.
De afhankelijkheid van de emmerketen bleef bestaan tot ver in de zeventiende eeuw. Rond 1671 werd een grote vooruitgang geboekt door de ontwikkeling van de slangpomp door Jan van der Heyden. In het begin was dit een aparte pomp die bij het open water bluswater opzoog dat dan naar de brandspuit werd geleid door een slang of door een goot, later werden de brandspuit en de slangpomp gecombineerd en zoog de spuit direct water aan en spoot dit weg naar de brand. Enkele jaren later was er een nieuwe uitvinding, namelijk de brandslang.
Voortaan konden de pompers op veilige afstand van de brandhaard hun zware arbeid verrichten. Ook kon nu het vuur eenvoudiger van meer kanten bestookt worden. Een slang kon immers uitgelegd worden waar de oude pomp met vaste straalpijp niet kon komen, bijvoorbeeld op het dak van een naburige pand. De vooruitgang moet ook weer niet al te absoluut gesteld worden.
De verbeteringen vonden lang niet overal meteen toepassing. In vele streken trachtte de bevolking nog lange tijd het vuur te blussen met emmertjes water of met een primitieve pomp met vaste straalpijp. Een brandspuit was niet goedkoop en als een stad of dorp eenmaal een spuit had dan ging die vaak generaties lang mee, ook al waren er in de tussentijd al betere spuiten ontwikkeld.
Brandpreventie
Op het gebied van de brandpreventie werd in vroeger tijden wel het één en ander gedaan. Met de groei van de steden en dorpen groeide het aantal brandverordeningen. In vrijwel elke stad waren er verordeningen betreffende haarden, schoorstenen, dakbedekkingen en de opslag van brandbare materialen. Ook werd er streng gecontroleerd door nachtwakers. Zij moesten toezien dat er na een bepaald tijdstip ’s avonds geen open vuren meer brandden. De boetes die op overtredingen stonden logen er vaak niet om. Verordeningen kwamen ook van hogere autoriteiten dan het stads- of dorpsbestuur. In Drenthe verordenden Ridderschap en Eigenerfden in 1612 dat ieder Kerspel twee brandhaken aan de kerkmuur moest hebben hangen.
Dergelijke verordeningen die soms ook paal en perk stelden aan de opslag van brandbare materialen kwamen regelmatig terug. Hoe was de situatie in Coevorden? Coevorden had zijn stadsrechten al in de Middeleeuwen verkregen. Toch moeten we niet meteen denken aan een grote plaats met veel grote gebouwen. Coevorden bleef tot ver in de nieuwe tijd een sterk agrarische nederzetting. Boerderijen waren eerder regel dan uitzondering. Op het Kasteel en de Kerk na zullen er weinig grote gebouwen hebben gestaan. De huizen waren, zeker in de Middeleeuwen en ook nog lang daarna grotendeels uit hout opgetrokken met vaak strooien daken. De meeste straten waren nauw en niet verhard. ’s Winters waren de straten modderig of spiegelglad, ’s zomers stoffig en mul met de stank van mesthopen en open riolen.
Als er in dit Coevorden brand uitbrak dan was er vaak geen redden meer aan. Met de strooien daken waren een paar overvliegende vonken vaak al genoeg om de brand te doen overslaan. De branden werden ook in Coevorden eeuwenlang bestreden met emmertjes water. Dit water werd uit de grachten gehaald of uit de dichtstbijzijnde sloten, putten en brandgaten. Deze situatie veranderde voor zover de bronnen het onthullen niet vóór 1684. Voor die datum had Coevorden al menige brand achter de rug. Naast de gewone branden zoals iedere stad die had kende Coevorden ook nog het fenomeen van brand door oorlogshandelingen. Picardt schetste dat in zijn boek. Hij verhaalde over de stad Coevorden die “…meer belegeringen, uitplunderingen, innemingen, verbrandingen ven verwoestingen had uitgestaan dan welke stad dan ook in de Verenigde Nederlanden”.

Brand door belegeringen
Natuurlijk, Picardt hield ervan te schrijven in grootse bewoordingen, maar toch, Coevorden kreeg zijn deel als vestingstad wel. Zo is uit de Middeleeuwen het verhaal bekend van de belegering en de verwoesting van Coevorden door bisschop Willbrandt in 1231. Ook in de dertiende en veertiende eeuw kreeg Coevorden het een en ander te verduren. Coevorden kreeg ondermeer te maken met de strijd tussen Schieringers en Vetkopers waardoor herhaalde malen het Kasteel en de stad gebrandschat werden. In de Nieuwe Tijd werd Coevorden ook niet gespaard.
In 1592, tijdens het beleg van Maurits brandde volgens Picardt de gehele stad af door onvoorzichtigheid of opzet van de Spaanse soldaten. Het eerste bericht waaruit spreekt dat in Coevorden de emmerketen als voornaamste brandbestrijdingsmiddel op haar laatste benen stamt uit 1684. In dat jaar brak op een mooie julidag een grote brand uit. De soldaten van het garnizoen moesten er aan te pas komen om de stad voor een ramp te behoeden. Burgemeester en Gezworenen werden door deze brand wel met de neus op de feiten gedrukt. Er moest verbetering komen in de brandbestrijding. De gedachte werd geopperd om één of twee brandspuiten te laten maken benevens wat ander brandblusmateriaal als emmertjes en brandhaken. Om in de kosten te voorzien werd van iedere ingezetene een vrijwillige bijdrage naar draagkracht gevraagd.
Kreeg Coevorden dan eindelijk zijn brandspuit? Zeker is dit niet. Een bewijs dat de brandspuit(en) er toen daadwerkelijk gekomen is (zijn), is er niet. Berichten die bevestigen dat Coevorden in het bezit was van een brandspuit dateren uit 1737 toen Burgemeesters en Gezworenen aan de Raad van State vroegen of in geval van brand een beroep mocht worden gedaan op de spuit van het garnizoen. Uit die brief kwam naar voren dat Coevorden een spuit had gekocht en ter aanvulling die van het garnizoen wilde gebruiken. Of de spuit, die rond die tijd gekocht werd de eerste was, is niet duidelijk.
De soldaten van het garnizoen werden bedankt voor hun hulp bij de brand van juli 1684. Als dank werd bier voor de soldaten geschonken.