Tab Gemeente Coevorden
tab die laat zien dat dit een website van de gemeente coevorden is
Terug naar zoeken
Boerderij Prinsen aan de Krimweg bij Coevorden

De Coevorder Kanaalmaatschappij; het kanaal Coevorden-De Haandrik

Type:
Collectie
Kern:
Coevorden
Kenmerken:
Gebeurtenis
Periode:
19e eeuw

Bij de aanvragen van een concessie voor een kanaal van Coevorden naar de Haandrik beschikten Slingenberg en Dommers over een plan. Dit plan voor een directe scheepvaartverbinding van Coevorden naar de Vecht bij de Haandrik was ontworpen door T.J. Stieltjes, ingenieur-directeur van de Overijsselsche Kanaalmaatschappij1. Het plan dat de meest directe verbinding tussen Coevorden en de Vecht vormde, had tot taak de afwatering rond Coevorden te verbeteren en opende tevens de mogelijkheid van een scheepvaartverbinding tussen Coevorden en de Overijsselse kanalen. De ondernemers, die in 1857 de Coevorder Kanaalmaatschappij oprichtten, hadden niet alleen de scheepvaart vanuit Coevorden op het oog.

Deze scheepvaart was een te smalle basis voor het aan te leggen kanaal. Zij hadden de verwachting, dat spoedig vanuit Coevorden een kanaal in de richting van de Emmervenen zou worden aangelegd. Verondersteld werd dat dit een belangrijke toeneming van de scheepvaart tot gevolg zou hebben en uit de hieruit voortvloeiende afvaartsgelden het kanaal zou kunnen worden geëxploiteerd. In het oorspronkelijke plan was een dubbele schut- en keersluis ontworpen ter plaatse van de sluis doorgevoerd en naar een afwateringskanaal geleid, dat bij Ane in de Vecht uitstroomde.

Provincie nauwelijks tevreden…

Dit afwateringskanaal behoorde tot de aan te leggen kanaalwerken. Naast de grondduiker waren in de sluis afsluitbare overlaten ontworpen, die een teveel aan water vanuit Coevorden en de Wetering op het afwateringskanaal moest brengen. Langs de oostzijde van het kanaal was een rijweg ontworpen, aan de westzijde een jaagpad. Vier overgangen waren in het kanaal gedacht, één brug, één pont en twee als vlotbruggen ingerichte pontons. Het provinciaal bestuur van Drenthe was echter nauwelijks tevreden.

De bezwaren waren als volgt:

  • de lozing van het kanaal in de Vecht was hoger gekozen dan in het kanaal naar Ane. Dit betekende hogere waterstanden voor Coevorden;
  • de afmetingen van het kanaal waren bepaald aan de hand van bestaande afvoeren. Geen rekening was gehouden met de toekomstige verveningen en de marke-scheidingen. In de toekomst mocht meer water worden verwacht;
  • het afvoerend vermogen van de sluis en het afwateringskanaal was te gering;
  • langs de kaden ontbraken nok- of afleidingssloten ter ontwatering van de er langs gelegen landerijen;
  • in de concessie zou een voorwaarde moeten worden opgenomen, dat er zo nodig een tweede sluis zou worden aangelegd;
  • het kanaalgedeelte van Coevorden tot aan de sluis diende grotere afmetingen te verkrijgen;
  • de Vecht diende benedenstrooms van de Kleine Vecht te worden verbeterd.

Gedeputeerde Staten vroegen de Minister het plan overeenkomstig hun verlangens te wijzigen. Hieraan zou niet worden voldaan. Het plan ondervond slechts wijziging in de ontkoppeling van de schutsluis en de lozingen naar het afwateringskanaal. De sluis werd hiertoe meer in zuidelijke richting verschoven.

In 1859 werd het ontwerp goedgekeurd en kon met de uitvoering van de werken worden begonnen2. Het Rijk verstrekte een subsidie van ƒ 60.000,-, de stad Coevorden ƒ 25.000,- en de Provincie handhaafde de in het vroegere plan toezegde ƒ 10.000,-. Het verzoek van Coevorden om de subsidie van de Provincie tot ƒ 25.000,- te verhogen werd door de Staten afgewezen. De Maatschappij had een eigen vermogen van ƒ 25.000,-.

Waterverbindingen in Coevorden

Na het gereedkomen van het kanaal richtte de maatschappij zich op de verbetering van de waterverbindingen binnen Coevorden. De hiertoe uitgevoerde werken waren in het belang van de scheepvaart en de afwatering. Het ravelijn tussen de bastions Zeeland en Utrecht werd doorgraven ter verbetering van de afwatering van het Drostendiep en het Schoonebeekerdiep. Een soortgelijke doorgraving vond plaats ten noorden van het Fort Verlaat, zodat het water uit het Loodiep beter het nieuwe kanaal kon bereiken.

Tenslotte werd bij het Fort Verlaat een nieuwe waterkering gebouwd, om in droge tijden het wegstromen van het water langs de Kleine Vecht te voorkomen.

  1. Gedeputeerde Staten, 23 maart 1858, nummer 60 []
  2. Gedeputeerde Staten, 4 juni 1859, nummer 26 []