Coevorder Cahier nummer 1
Rede
uitgesproken te Coevorden ter gelegenheid
van het
Derde eeuwfeest van het ontzet der stad
door
Professor Dr. H.J. Prakke
met de
Ballade van de trommelaars van Coevern
door
Roel Reyntjes
11 december 1972
Mijnheer de Commissaris der koningin - Drost van Drenthe -, mijnheer de Burgermeester - Burggraaf van Coevorden -, meine lieben Freunde aus Münster, Dames en Heren! "Gisteren kan me gestolen worden, maar morgen niet!" Zo luidt een van de markante uitspraken, waarin onze toneelschrijver Jan Fabricius - de 'Asser jongen' - een meester was. Dit gevleugelde woord - "Gisteren kan me gestolen worden, maar morgen niet!" - accordeert wel bijzonder met de tijdgeest-van-nu, - een gemotoriseerde tijdgeest, die sterk toekomst-gericht is; gehypnotiseerd, zo schijnt het, door het magische jaar 2000, dat maar niet snel genoeg dichterbij komen wil, zeker niet als verwerkelijking van een utopische visioen. Het verleden......ach, dat is 'passé' (zo meent men); daar kun je immers niets meer aan veranderen en dat komt nooit weerom. Ja het is wel zeker, dat de geschiedenis in onze dagen laag genoteerd staat aan de 'beurs der geestelijke obligatiën'. Toch - wie auto rijdt wéét, dat een goed ingestelde achteruitkijkspiegel onontbeerlijk is om in het moderne verkeer de juiste koers vóóruit te kunnen bepalen en - geen brokken te maken. Nu mag vastgesteld worden, dat Coevorden van 't jaar de eigen achteruitkijkspiegel terdege benut heeft. Men is geneigd te zeggen: Gretig en geestdriftig benut. Want de Coevorder burgers zijn zich in dit jubeljaar - drie eeuwen na het in de vaderlandse historie roemruchte ontzet - met zóveel verve en élan aan die geschiedenis te buiten gegaan, dat de vele Meindert van Tienenfestiviteiten - met de inwijding door Koningin Juliana van het gerestaureerde Kasteel als topper - nog lang zullen naklinken en nawerken in onze goede, oude veste. Nawèrken......Mocht het zijn: In héél onze provincie! Als een historische prikkel om nooit karakterloos te willen bukken, als de vrijheid - dat onwaardeerbaar hoge goed - in het gedrang komt. Nawerken, ook als een boeiend exempel van wat de burgerzin van één vindingrijk doorduwer in eigen stad of streek vermag. Burgerzin, ja! Eén weloverwogen "wat zou ik, hier, en nu, kunnen doen?" is meer waard dan honderd "ze moesten"-discussies. Helaas! Al dat historisch-ludieke 'gedoe' in Coevorden is door enkele, cultureel toch sterk geïnteresseerden, juist vanuit het mij zo dierbare Assen, met bevreemding gadegeslagen. Ik begrijp dat nog altijd niet. Men behoeft toch niet ècht te gelóven, dat (om mijzelf nu eens een bijdetijds-ludieke uitdrukking te veroorloven) die 'Asser jongens' het gisteren van '1672' gestolen worden kan? Ook Jan Fabricius wist wel beter. Er wàs immers dit jaar werkelijk voor héél Drenthe reden tot feestelijke herdenking. Bezien wij daartoe de loop der gebeurtenissen in het 'Rampjaar' wat nader: 1672 - "Oorlog met Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen" (zo werd het ons op school al geleerd) - "De regering radeloos, het volk redeloos, het land reddeloos". De vorst-bisschop van Munster ('Bommenberend') trekt, met zijn, voor die tijd moderne artillerie, het Noordoosten van ons land binnen. Victorieus: Eind juni capituleren de IJsselsteden Zwolle en Kampen, 11 juli gevolgd door de Ridderschap van Overijssel in de erkenning van de Bisschop van Munster als 'Land-Vorstelycke Hooge Overigheyt'. Na een beleg van tien dagen doorstaan te hebben (waarbij 's bisschops 'stinkpotten' hun uitwerking niet misten) capituleert dan ook (het militair door de Republiek verwaarloosde) Coevorden. Voor Munster victorie op victorie. Eérste tégenslag: De ook van de Drentse landschapsregering geëiste 'erkenning' wordt Bommenberend geweigerd. Het college van Gedeputeerden was tijdig naar de stad Groningen uitgeweken, en belegt daar een 'extraordinarissen Landtsdach' van Ridderschap en Eigenerfden (de Statenvergadering van toen). Onze Staten beantwoorden daar 's Bisschops eis tot capitulatie met een ondubbelzinnig 'Neen!'. En dat op 24 juni van het rampjaar 1672 nog vóór het Beleg en de Victorie van Groningen! Alleen al dat Drentse 'Neen!' op een tijdstip, dat de overweldiger, met zijn machtige bondgenoten in het westen en zuiden, onoverwinnelijk scheen, had een eigen herdenking, op provinciaal niveau, verdiend. Een verzuimde kans om het ònbekende Drenthe te presenteren. In Groningen, in Assen, of mogelijk óók in Coevorden, als de Drentse veste. De veste Coevorden! - we zeggen het ook nu nog zo gemakkelijk en het klinkt ook zo goed. Onze oude Drentse hoofdstad onderscheidt zich daarmee ineens van alle andere plaatsen in onze provincie; géén daarvan, die op deze historische titel bogen kan. Maar.... 'veste'.... nù: is dat niet een inhoudloos coquetteren met voorbije grootheid? Veste.... Heeft dat voor het heden nog wel zin?.... Zeer zeker, zou ik daarop willen antwoorden, en ik zal u nader verklaren waarom. Het is met woorden als met mensen: Ze hebben hun lotgevallen. Denk - bij voorbeeld - aan het begrip 'ridder'of het begrip 'stad'. De middeleeuwse ridderschap bestaat niet meer, maar ridderlijkheid is als mannelijk ideaal nog altijd hoog te waarderen. En ook het woord 'stad' herbergt een boeiend stuk cultuurgeschiedenis; men vergelijke de functie der middeleeuwse, ommuurde stad met die van de moderne industriestad. Zó heeft ook het woord 'veste' een, naar tijd en plaats wisselende inhoud. Voor Coevorden is er een duidelijke driedeling naar tijd: 1) die van de middeleeuwse 'Lage landen': 2) die van de Republiek der Verenigde Provinciën: 3) die van het Koninkrijk der Nederlanden. Drie tijdperken met drieërlei functie van de veste Coevorden. En elk met een kleurrijk, ja fascinerend hoogtepunt. Als ik schilderen kon zoals een Anco Wigboldus, dan zou ik van die hoogtepunten, ter ere van onze oude Drentse veste, naar middeleeuwse trant een drieluik willen maken. Links 1227, rechts 1672, in het midden het heden. Maar ik kan helaas niet schilderen, en daarom zal ik het met woorden moeten doen. Het linker luik: de Coevorder veste in 1227 Ter inleiding het volgende: Het is wel duidelijk, dat onze veste in de feodale middeleeuwen als dwangburcht in de Graafschap Drenthe ontstaan is. Graafschap - ja! De oudste poging Europa te verenigen is die van Karel de Grote. Zijn Europa werd staatkundig, volgens het leenstelsel, door graven bijeengehouden. ook die graafschapsindeling ervoer in de loop der eeuwen velerlei lotgeval. Het oudste beeld van Coevorden, dat uit de nevelen der historie voor onze gretige ogen gestalte aanneemt en door de studie van Corneille Janssen een stuk scherper geworden is, is dat van een door grachten en palissadering versterkt 'kasteel', dat diende tot beheer èn beheersing van de graafschap Drenthe, - of wel van een der drie praefecturen, die (naar Gosses) , met Groningen, Vollenhoven en Coevorden als hoofdplaatsen, tezamen eens de oude Graafschap Drenthe vormden. Al in de Middeleeuwen werd de regio Drenthe ingeperkt tot het huidige territoir onzer provincie, met Coevorden als hoofdstad. En het was dan ook vanuit deze veste Coevorden, dat de opeenvolgende bisschoppen van Utrecht, die als wereldlijk heerser gedurende 'n vijftal eeuwen met de grafelijkheid van Drenthe bekleed waren, hun gezag uitoefenden, dan wel lieten uitoefenen door een hunner ministerialen, als op het Kasteel residerende, en daaraan zijn titel ontlenende 'Kastelein' of wel 'Burggraaf' van Coevorden. De betrekkelijk schaarse historische overleveringen uit de tijd van het feodale Coevorden nu, vinden hun hoofdmoment in het jaar 1227 - het jaar van de befaamse Drentse Guldensporenslag bij Ane, door Jacob van Lennep als ' de Slag bij Koevoorde' bezongen. De 13de eeuw wàs een tijd van boerenopstandigheid - niet alleen in Drenthe; - boerenopstandigheid tegen opvoering der lasten door de bisschoppelijke Landsheer. De Burggraaf Rudolf van Coevorden had (in de lijn zijner voorzaten strevend naar groter eigen gezag, ja, naar erfelijke verzelfstandiging als Heer van Coevorden) .... deze Rudolf van Coevorden nu had de zijde der opstandige Drentse boeren gekozen, en met hen - meer door list dan door geweld - gezegevierd over een, ter tuchtiging van de Drenthen oprukkend bisschoppelijk leger; - oprukkend, naar de beschrijving van Picardt met "pijpen, trommels, hooren-geblaes en ontwondene banieren". De Bisschop zelf en de hem vergezellende, zwaargeharnaste ridders - in de Mommenriete bij Ane gelokt - vonden daar een smadelijke dood in het moeras, Wèl moest Rudolf daarvoor later zwaar boeten, maar de schrik voor dat huiveringwekkende land Drenthe, waar zo'n machtig leger maar zó in de grond verzinken kon, werkte door. Die bewerktstelligde, dat de 0lde Lantschap Drenthe (in tegenstelling tot Twente en Salland waar de boerenopstandigheid dood liep) het land van de vrije boerenmarken werd, met in een eigen Lantrecht vastgelegd en door de Landsheer erkend zelfbestuur. Aldus de feodale faze der veste Coevorden in de Middeleeuwen; Dwangburcht van de Landsheer; en - haar alternatieve functie in het roemruchte jaar 1227 als haard van verzet tégen de Utrechtse overheersing. En nu mijn (in onze gedachten) te schilderen drieluik! Het aan de Drentse Guldensporens lag van 1227 te wijden linkerluik zou Burggraaf Rudolf van Coevorden moeten voorstellen als een Drentse versie van Floris V, als 'der keerlen God' dus, aan het hoofd van zijn boeren legerschare uit de bevlagde veste naar Ane optrekkend. Linksonder klein, als medaillon, de kop van onze historicus Dr. Johan Picardt met zijn lange manen, die er in zijn Kroniek zo'n levendige beschrijving van gaf. Het vechter luik: De Coevorder veste in 1672 Hier behoeft niet veel ter inleiding gezegd te worden. We leven in de tijd van de Republiek, waarin men, dank zij de eerste Willem van Oranje en diens Geuzen, een voor die tijd in het overige Europa onvoorstelbare burgerlijke vrijheid geniet. Het kasteel is tot kern geworden van een grotere vesting Coevorden, met wel zeven bastions, die in de tijd van Prins Maurits als burcht in de strijd tegen de Spaanse tyrannie tot stand gekomen is. De veste vrijheidsburcht! Mààr in 1672 helaas in handen gevallen van een nieuwe belager van onze vrijheid. De altijd weer boeiende gebeurtenissen rond het ontzet van Coevorden; het gelukken van de stoutmoedige plannen van de Coevorder schoolmeester Van Tienen verhollandst: Van der Thijnen) zijn ons in dit jubeljaar op verschillende wijze weer levendig voor ogen getoverd. In geschrifte door Mr. Veenhoven, - als geschiedschrijver van Coevorden onze Picardt redivivus. Op het toneel door de opvoering van het historische spel 'Meindert van der Thijnen', - door Alexander Lesturgeon een eeuw geleden voor de 200-jaren-herdenking geschreven, en sindsdien voor Coevorden een soort Gijsbrecht-rol vervullende: Zowel in 1922 als in 1972 schitterde het in een heropvoering, de laatste maal in een bij hedendaagse taalgebruik door Hendrik Vos smijdig aangepaste tekst. En hoe! Wie erbij waren - en wie was er eigenlijk niet? - zullen zich Van der Thijnen (of Van Tienen zo men wil) en Rabenhaupt altijd weer voor zich zien, zoals ze in het spel van Van der Weide en Ensing op onvergetelijke wijze gestalte kregen. U was er zelf daareven nog weer - in een flits van het geheel - getuige van. Voor ons gedroomde drieluik zou ik ter rechterzijde de overmeestering van het kasteel, onder leiding van de stoutmoedige Meester Meindert, uitgebeeld willen zien, met als centrale figuren de twee jonge tamboers, die op zijn roep, onvervaard te midden van het krijgstumult, de 'Prince Marsch' trommelen. Op dit in zijn uitwerking zo geslaagde, optreden van een jongere generatie in 1672, mag, meen ik, nog wel wat meer licht vallen dan tot nu het geval was. U luistere naar het onopgesmukte relaas van de overmeestering der veste, van Meindert zélf: "lek sagh twee Jongens (zijnde Tamboers van onse militie, en met ons over de grafte gekomen) met haar trommels op haren rugge, beneffens de Kasteelse Molen staan, en sagen het werk an. lck roepende haar toe, of zij die Princen Marsch wel konden slaan, zij antwoorden Ja. Wacker dan zeide ik, sla dan beyde gaar wacker op (want wij hadden nog geen trommel geroert) 't welk die twee tamboers in allerhaast deeden..." Bij Lesturgeon luidt het verhaal dan verder: "En beiden aan den haal - het marktplein op, En dan maar, zonder rechts of links te zien, Aan 't tromm'len voor Sint-Velten weg, alsof De stad reeds toen geheel in onze macht was En Munstersch lood hen niet meer raken kon". Van der Thijnen vervolgt, sober: "..... dit beneden van den vyandt gehoort wordende, konden doen wel Staat maken, hoe dat het met het Kasteel geschapen stondt, en waren hier door zeer confuis geworden, gelijk ik naderhant gehoord hebben." Tot zover dit relaas. Tot mijn vreugde heeft onze strijdbare Drentse dichter Roel Reyntjes zich voor deze gelegenheid door dit hoofdmoment van het ontzet doen inspireren tot zijn 'Ballade van de Trommelaars van Coevern', die u zo meteen zult horen. Aldus dan het rechterluik van onze Coevorder triptyk: De herovering van de veste als Vrijheidsburcht in 1672. Rechtsonder de beeltenis van Lesturgeon, de jongste der drie 'Podagristen', door zijn jeugd Coevorder in hart en nieren; Lesturgeon, die èn door zijn toneelspel, èn door zijn herdenkingsrede 'n eeuw geleden van déze zelfde kansel, meer dan wie ook het singuliere ontzet der veste in 1672, heeft uitgebeeld. En nu het middenpaneel: De veste Coevorden nú T'enden de Franse overheersing in de vesting (gelijk Mr. Veenhoven het in zijn 'Historie van Coevorden' uitdrukt) "voor het laatst in het oorlogsnieuws geweest". Na de val van Napoleon wordt de oude Republiek tot Koninkrijk verheven. Voorshands is het nieuwe bestel voor Coevorden niet gunstig. Al tijdens de Republiek was het provinciale bestuurscentrum hoe langer hoe meer naar Assen verplaatst, nu voegde de 19de eeuw daar de opheffing als vesting en het geval van het kasteel aan toe; - het Kasteel, dat met de Bataafse revolutie zijn laatste, representatieve functie verloren had. De 'blauwe' toren, naar welks vorm de (ook daarvoor niet genoeg te danken) restaurateurs zo ijverig, zelfs langs helderziende weg, gezocht hebben, .... deze toren werd in 1835 afgebroken, het puin voor verharding van de weg naar Dalen gebruikt. De Podagristen veroordeelden dat aldus; "Neen! - wij hadden 't aardiger gevonden, dat men den weg tusschen Koevorden en Dalen bestraat, begrint of gemacadamiseerd had en den laatsten kasteeltoren in eere gehouden. Zoo doet men met de eerwaardige overblijfsels der grijze oudheid! De bemoschte bouwvallen van een merkwaardig gebouw der oudheid moeten letterlijk vertreden en vertrappeld worden door twee- en viervoetig gedierte". Voor de veste: Neergang t'allenkant. Toch werd de bezoeker van de voormalige vesting ook in de 20ste eeuw nog altijd getroffen door "restanten van strijdbaarheid" (gelijk Arie den Hertog het bij een bezoek aan Coevorden uitdrukte). Restanten ... Te midden van een - juist dank zij de ontmanteling der vesting - flink uit de kluiten wassend, bijdetijds Coevorden, waar het goed wonen en werken en winkelen is. Een stadsgroei met aanvankelijk (jammer genoeg) te veel confectiebouw gelijk welhaast overal in den lande, en, op gunstige uitzonderingen na, te weinig geïnspireerd door zin voor een eigen Coevorder profiel. Ook als een stad het eigen hart verwaarloost, wreekt zich dat! Maar intussen herrijst de oude veste provinciaal omstreeks het midden van onze eeuw als symbool, - symbool voor vrijheid en eigenheid van onze olde, zich toch altijd weer verjongende Lantschap Drenthe. 't Begon in oorlogstijd onder de bezetting door Hitler Duitsland met een gewaagd gedicht 'Braand' van onze moedige Drentse letterkundige Jan Poortman, in het Maandblad Drenthe, luttel tijds voor de April-Mei-stakingen van 1943: 'Braand' De dagen van de vri'jheid wèènkt, De mèènsen in de Laandschop dèènkt: "Zo gauw awt mar duurt woagen Zult zi'j oes niet meer ploagen..." "Zï'j hebt oes now zo lange knecht, Det ieder röp: "Vooruit! Wi'j vecht!" "Zeg Va, hoe kiekie zo bedrokt?" "Is álles oes dan toch mislokt?" "Wi'j buugt de nakke nooit, kleine Jan!" "Mar Vader, zeg, hoe mut det dan?" "Biw al verslagen an de raand De oorlog is nog niet an kaant!" "Nog weeit in Koeveren de vlag!" "En as zi'j 't holt ... wordt veur oes dag!" "Al hebt z'oes ook verslagen "Wi'j kunt nog meer verdragen". "Mar Va, hoe kuw! Zi'j bint zo stark!" "Dan muw, mien jonge, hard an 't wark." "Bintergien woapens meer in 't laand, "Dan vechte wi'j ook mit de haand." "Zi'j bint zo stark! Zo veul'in tal." "Ik zeggoe Jan ... wat gef det al ...'' "Zi 'j hebt oes now zo lange knecht "Det ieder röp: "Vooruit! wij vecht!" Zó werden in Drenthe midden in de boze bezettingstijd de stakingen van '43 publiekelijk ingeluid. Hoewel het gedicht naar zijn inhoud op 1227 gedateerd was, begreep eenieder de hoogste actuele strekking. Ook een aanbreng-NSB'er, helaas. Maar dat staat op een andere bladzij. Hier gaat het om de symbolische betekenis van Coevorden als de veste, waar "de vlag nog waaide". Coevorden voor ons, Drenthen-in-de-benauwenis, als symbool voor het vanuit de lucht belegerde Londen van de Koningin, Gerbrandy en Radio-Oranje: "As zi'j 't holt.... wördt veur oes dag!" Na de Bevrijding is het (in '47) de door het Drents Genootschap plechtig aan de Provincie gepresenteerde vlag, zelve symbool van verjongs gewestelijk besef, die het Kasteel en daarmee de veste Coevorden in het hart van onze sterren-en-strepen-standaard stelde. En ten vervolge daarop plaatst de gemeente Coevorden dit kasteel ook in haar, door "onze Drentse wapenmeester" Bontekoe vernieuwde stadswapen; - daarbij die zelfbewuste wapenspreuk "Multis periculis supersum" - "Vele gevaren ben ik te boven gekomen"! Wat dan, voor mijn Coevorder drieluik, niet alleen moge gelden voor het zo vaak omvochten militaire houvast in het verleden, maar ook voor de handhaving vanuit Coevorden, met de macht van het woord, van de bij herhaling belaagde Drentse identiteit en zelfstandigheid. Vanuit Coevorden gehandhaafd, ja! In de 17de eeuw, toen men 'de achtste der zeven provinciën' wel gaarne bij de zuider- of noorderbuur had ingelijfd, is het de reeds genoemde Coevorder Johan Picardt, die als eerste een "Chronijck der Landtschap Drenth" (met daarbij een "Chronijcxken der Stadt en Heerlickheydt Coevorden') schrijft. Ontwakend historisch besef, dat samenbindt. En in de 19de eeuw zijn het de ook, reeds eerder vermelde Drie Podagristen - die drie voetreizigers hier voor het gemeentehuis - die van Coevorden uit het Drents eigene in hun reisboeken en hun volksalmanakken documenteren, - literair, historisch, folkloristisch. Heeft Coevorden sindsdien literair verstek laten gaan? Of is er mogelijk van de soms kostelijke 'Drentsche Proaties' van Loeks in de Coevorder Courant der dertiger jaren een inspirerende vonk overgesprongen op Mans Tierelier en Berend Veltink van de RONO, die toen hier ter HBS gingen? Jammer, dat er destijds nog geen 'Inktzwam' was, die men er nu op zou kunnen naslaan. Hoe dit zij, - de recente herontdekking van de eigen, historisch-verankerde plaats in de Drentse gemeenschap droeg schone vruchten. Meer dan verzetspoëzie, vlag, wapen en wapenspreuk, getuigt de door de stad Coevorden ondernomen, en met veler medewerking tot een goed einde gebrachte, restauratie van het Kasteel - de oude veste - van een hernieuwd bewustzijn van eigen identiteit. Hoogtepunt, ook van dit grote project was de plechtige inwijding in september van dit jaar door de Koningin, die er het vuur ontstak in wat Corneille Janssen het brandpunt van het Kasteel noemde. Kijk, dit symbolisch voor Drenthe betekenisvolle ogenblik zou het middenpaneel moeten vormen van ons drieluik: Hare Majesteit nieuw vuur ontstekend in de vernieuwde veste. In het medaillon hier het nieuwe wapen van de stad met het kasteel en de fiere wapenspreuk "Multis periculis supersum"; - "Vele gevaren trotseerde ik". Aldus Coevorden, Drenthe's veste; - ook nú. Of er dan nu nog gevaren dreigen voor Drenthe? Ge weet het alle! Bij de in discussie zijnde zogenaamde 'gewestvorming' dreigt onze provincie 'uit-elkaar-gewestelijkt' te worden, - verknipt als tijdens de Franse overheersing, of erger nog. Het paste geheel in de Coevorden toegedachte rol, dat de burgemeester hier - 'burggraaf Roelof van Coevorden' - in zijn nieuwjaarsrede 1972 voor de Drentse integriteit opkwam, door als eerste de gedachte te uiten, op de weg naar grotere structuren, Drenthe als geheel tot gewest te verklaren. Maar er is meer. Men knabbelt op vele wijzen aan het eigen Drentse profiel; gelijkschakeling bedreigt óók de culturele eigenheid van de Lantschap. Moeten wij dulden, dat die (om met Lesturgeon te spreken) tot 'een voetwisch voor vreemden' verwordt? Nederlands-, meer nog: Europees-ingesteld zijn ) gelijk de grensstad Coevorden zo loffelijk nastreeft) behoeft geenszins gepaard te gaan met regionaal karakterverlies en ònderwaardering van het cultureel-eigene! Waakzaamheid is geboden! Want Drenthe is 'in' en het getal der inkomelingen - veelvuldig ook op leidinggevende plaatsen - is groot. Van harte welkom, vanzelfsprekend, maar men moet zich hier willen inleven. Wie de eigen Drentse geschiedenis kent, weet, dat ons gewest méer immigratie-golven beleefd en overleefd heeft. Omdat de geest der Drentse samenleving - de Drentse gemeenschapsgedachte - vanouds ' uutlaanders' gepakt heeft; - vooral degenen, die gevoelig zijn voor méer gemeenschapszin in onze samenleving. Voor hoevelen van hen geldt niet, wat bij zijn dood van de van verre gekomen schilder Reinhart Dozy getuigd werd: "Hie heurde bie Drenthe". Ja, Dozy wortelde onder ons, en zijn kunstenaarschap werd een verrijking voor Drenthe; veelvuldig ook: een loflied op land en volk van Drenthe. Men beseffe: Drent is, wie zich met Drenthe identificeert. En alleen dan kan de eigen inbreng op gelukkige wijze mêe tot gelding komen, en bijdragen tot voortgaande verjonging en verrijking van wat ons hier uit het verleden overgeleverd werd. Wie zichzelf en de gemeenschap waarin hij leeft, echt wil leren kennen, mag niet aan de oppervlakte van het heden blijven. De historie doet dieper schouwen, óok in de toekomst. Want geschiedenis (zo heeft een Nederlandse wijsgeer het eens geformuleerd) is datgene, wat nooit weerkeert, en toch altijd weerkeert, als "hetzelfde in wat anders of wat anders in hetzelfde". Deze wijsheid zou ik zowel die enkele Asser critici op het hart willen binden, als ook de Coèvorder scholieren, die meededen aan het belangwekkende schoolonderzoek van de heer Roest. Het is een miskenning van de zin der geschiedenis, als men ze alleen maar ziet als een soort t.v.- rarekiek, en niet betrekt op het heden en de toekomst. Daarom was het goed - voor héel Drenthe -, dat de oude hoofdstad dit jubeljaar zo geïnteresseerd in de eigen achteruitkijkspiegel keek. Voor Drenthe zo-te-zeggen 'wat goed maakte'. Tegelijkertijd heeft Coevorden daarmee, vooral door de kasteel-renaissance aan zijn toekomst gebouwd; - het kasteel, dat zich (met zijn gastvrije gasterie) aan een wijde regio als vanzelf aanbiedt als nieuw kristallisatiepunt van gemeenschapsleven in Drenthe, als nieuw cultureel centrum met een eigen profiel. Moge Van der Thijnen's stad, die naar hem wel eens een stad van doorduwers genoemd is, zich door alle festiviteiten heen, steeds méér bewust worden van dat eigen profiel, van haar symboolwaarde als Drenthe's veste. Moge men zich door héél Drenthe daarvan bewust worden. Strijdbaar bewust, nu er nieuwe gevaren dreigen voor onze provinciale integriteit en onze culturele identiteit. Om met ons gedroomde drieluik (ter ere van Coevorden - 1227, 1672 en nu) te eindigen: Koninklijk vuur is in het brandpunt der veste ontstoken! "Nog waait in Coevorden de vlag". Trommelaars van Coevorden, laat u horen; - 'wakker op!' Want het Drentse 'gisteren' kan ons, om der wille van Drenthe's 'morgen', niet gestolen worden. Noar het verslag van Meindert van der Thienen. Ballade van de trommelaars van Coevern lek sagh twee jonges, synde tamboers mét oes de gracht over kommen, zie zagen dat warck an " o slac der op lös, o neem van de rugge die trommen " ! "0 reur dan de trom, slao gaar wacker op naost de Kasteelse meule, want benêên in die kelders bij de Friese poort holt die vyant zuk verscheulen". Zie reurden de trom en sleugen dat lied, daor benêên, die van Munster dat heurden - daor gunder, daor golfde de bloedrige stried - en zie wussen niet wát er gebeurde. Die vyant die weur doe confuus en benard umdát er die trommen zo reurden, de soldaoten van Munster zo blinders verward doe zie helder die "Princemars" heurden. Want die "Princemars" sleugen die jonge tamboers in december, in Coevern's veste en 't was of het Meitied in Wintertied weur, want die Vrijheid is toch nog het beste. Bommen Berend verleur der in Coevern de stried hef veur Grönning de neuze steuten, van dán of isse ok Drenthe kwiet - en dat zal oeze Volk niet begreuten! .... Nóg gaot deur de Laandschup de aolde verhaol'n van twee jonge tamboers: "mensen ... heur ! " van de Bisschop van Munster : Bèrnd van Gaol'n, die met Coevern de Laandschup verleur. Roel Reyntjes