Coevorder Cahier 3
Aansluitend op hetgeen reeds in de inleiding ter sprake kwam zullen we bezien of de omgeving van Coevorden wel geschikt was voor bewoning door – technologisch gezien- vrij primitieve samenlevingen.
Zeer waarschijnlijk heeft men zich bij vroegere verhandelingen over de prehistorie van Coevorden veelal laten leiden door de toestand, zoals die tegenwoordig bestaat of liever door de toestand, zoals die bestond voor er van de huidige waterbeheersing sprake was (zie Minderhoud 1978, blz. 15). Speciaal wordt hier de waterbeheersing genoemd, omdat de wateroverlast als beperkende factor voor eventuele bewoning bij Coevorden gezien werd. In al deze vroegere veronderstellingen werd echter voorbij gegaan aan een verandering in fysische factoren. Men zag de toestand zoals ze was en extrapoleerde die naar het verleden.
Gezien alle vondsten die de laatste jaren in Coevorden gedaan zijn, was hier wel degelijk bewoning mogelijk. Hoe is dit te verklaren?
Allereerst kunnen we dan denken aan een voor de hand liggende oplossing en wel het bewonen van hoger gelegen gronden in het lage Coevorden, waarbij we direkt voor de vraag komen te staan of deze gronden wel bereikbaar waren en er nooit dusdanige waterspiegelverhogingen voorkwamen dat ook deze gronden onder water verdwenen.
Het laatste zal echter niet het geval geweest zijn, omdat we te maken hebben met een tijd dat er van de uitgebreide ijskappen uit de laatste ijstijd nog maar een deel afgesmolten was en zodoende zee- en grondwaterspiegel aanzienlijk lager waren dan tegenwoordig het geval is.
In de loop van de steentijd zal er wel verhoging van de grondwaterspiegel hebben plaatsgevonden, maar zelfs toen was Coevorden ook in de meer laaggelegen delen nog goed bereikbaar. Wel blijft het feit dat men zich vooral vestigde op hogere gronden rond Coevorden. Deze voorkeur zal echter niet zozeer verband houden met de grondwaterspiegel, maar kan bijvoorbeeld voortvloeien uit begroeiing, strategische ligging, eventueel traditie et cetera.
Waaruit bestaan nu de genoemde verhogingen rond Coevorden?
Ter verklaring van het merendeel van de verhogingen moeten we ons verplaatsen naar het einde van de laatste of Würm-ijstijd (± 10.000 jaar geleden).
Na de Würm-ijstijd trad een sterke daling van de grondwaterspiegel op, die onder andere veroorzaakt werd door het verdwijnen van de zgn. permafrost ofwel permanent bevroren ondergrond en het feit dat de rivieren door een toenemende vegetatie minder materiaal te verwerken kregen. Hierdoor hielden de rivieren en riviertjes meer energie over voor erosie en konden deze zich, voordat de destijds veel lager gelegen zeespiegel was gestegen, sterk insnijden. Door dit alles konden zich langs de nu vrij droge rivierbeddingen verstuivingen voordoen, één en ander nog versterkt door de destijds geringe neerslag en de aanvankelijk nog strenge winters, waardoor de rivierbeddingen periodiek konden droogvallen en er zandvlaktes ontstonden. Op deze zandvlaktes had de wind vrij veel vat en het alom bekend verschijnsel van (rivier)duinvorming ontstond. De verhogingen in Coevorden, waarop menselijke bewoning werd aangetoond, moeten vrijwel alle gezien worden als dergelijke rivierduinen en zijn het duidelijkst waar te nemen in een gebied, waar ook veel prehistorische bewoning werd gevonden, namelijk het zogenaamde Coevordensche Moer.
De afstand tussen het Coevordensche Moer en het Schoonebeeker- en Drostendiep is nu vrij groot, maar gezien de fluviatiele afzettingen moeten de bovengenoemde diepjes eens door het Coevordensche Moer hebben gestroomd.