Tab Gemeente Coevorden
tab die laat zien dat dit een website van de gemeente coevorden is
Terug naar zoeken
Coevorden bevrijd door de Staatsen 1592

Coevorden door de Staatsen bevrijd

Type:
Collectie
Kern:
Coevorden
Kenmerken:
Gebeurtenis
Periode:
16e eeuw

door C.J.C. Rietman, Picardtreeks 24c

Coevorden belegerd en veroverd door de legers van Verenigd Nederlanden onder leiding van de roemruchte graven Maurits en Lodewijk van Nassau in het jaar 1592. Uitgebreide beschrijving van de belegering van Coevorden. Om welke redenen tot de belegering van Coevorden is besloten vertelt de voorgaande beschrijving, evenals ook de belegering zelf in het kort. Maar omdat ik naderhand een schets zelf van de aanblik van de stad onder ogen heb gekregen, wil ik een weinig uitgebreider schilderen wat de omstandigheden van de belegering zijn geweest.

Troepenmacht

Het was de 16e Augustus van het jaar 1592, toen een vrij aanzienlijke troepenmacht daartegen is opgerukt. In Coevorden stonden aan het hoofd Frederik van den Bergh, Eduardus en Hermannes Ensii, broers, Vasquius Hispanus, en Chalonius, een zoon van Palomedes, die als vader had René Chalons, de Prins van Oranje, maar buiten echt geboren. Verdugo heeft hem honderd Spaanse ruiters te hulp gezonden, die zonder paarden door de moerassen naar de stad waren getrokken, zodat het garnizoen van Coevorden uit ongeveer 1900 soldaten bestond. Willem (Lodewijk) van Nassau heeft een begin gemaakt met de belegering toen Maurits was opgetrokken naar Ootmarsum. Maar na zijn terugkeer op 12 augustus in het kamp bij Coevorden vernam Maurits dat het belegeringswerk door de inzet van Willem Lodewijk zorgvuldig voortgang had gemaakt en dat men met loopgraven de vesting naderde.

Die gangen, beginnend achter het Huys ten Clooster (het welk buiten de vóór-stad lag) sneden dat gebied midden door en werden van hier naar de vóór-stad geleid. Deze werken waren naar het Zuiden gericht, vanwaar men kijkt in de richting van Salland. Aan de Noordkant waar Drenthe ligt, had Nassovius (= Willem Lodewijk) bevolen een aan alle zijden afgesloten schansen te bouwen, die ruimte bood voor 200 soldaten om de weg naar Groningen te blokkeren.

Schanswerk

Verder hebben de bevelhebbers gelast aan de achterkant van Coevorden een gebied open te laten om te betreden of om ervan weg te gaan, omdat ze hoegenaamd geen angst koesterden voor uitvallen van de vijanden, waarvan de “Steenwijkers” (commentaar: het hoofdkwartier van Maurits was in het Huys ter Scheere van jonkheer van Steenwijck) zich herinnerden dat die zich hadden onthouden. De graaf (Willem Lodewijk) had bevolen het werk nergens te onderbreken, welke opdracht zij niet overal hebben uitgevoerd doordat zij een toegang van 8 voet breed overlieten. Dit schanswerk was lastig voor de belegerden, en nadat daar het werk begonnen was, hebben zij veelvuldiger naar die kant kanonskogels afgeschoten.

Ook konden ze de hele ligging daarvan waarnemen en zien vanaf heuvels, die binnen de wal waren opgericht. Zo nabij was de plaatsing. Eén van de prikkels tot een uitval was de ingang van het schanswal. Dus verbergen zij de 12e Augustus tegen het midden van de dag, zodra zij hadden waargenomen dat de meeste soldaten om voedsel te halen, naar het grootste kamp waren weggegaan, 300 soldaten in de tarwe, die achter het schanswerk was opgeschoten. Terwijl die aanhoudend onze mannen in de rug bestookten, begonnen de overigen de strijd met een aanval op het fort.

Dapper verweer

Desondanks hielden beide compagniescommandanten dapper stand en weerden de vijand af van de wal. Toch werd geen middel gevonden tegen de worpen van de spieswerpers uit het koren: en de compagniescommandant Wilhelmus Henrici Bundingius sneuvelde, en met hem de vaandrig, die afkomstig uit het geslacht Brunswijk en een man van voortgeschreden ouderdom het vaandel in de hand houdend, zijn mannen tot het laatst voortdurend had aangespoord. Daarop werden tijdens de nachtwake meer dan 32 onderofficieren en manschappen van dezelfde compagnie verwond, onder andere de plaatsvervangende commandant zelf Johannes Kortenorius.

De andere van de compagniescommanden Tiardus Johannes Wederspannius telde na het verlies van 10 of 12 van zijn mannen verscheidene gewonden. Zelf druipend van het bloed tegelijk van vijanden en eigen mensen, hield hij met geweldige strijdlust de vijanden alsmaar tegen en dreef ze terug ook al hadden ze zich omhoog gewerkt tegen de wal, waar ze nogal makkelijk boven op klommen wegens de geringe afmeting van de gracht en een ondiepte, die geen moeilijkheden bezorgde. Want hij was 4 of 5 voet diep, 12 voet breed.

Op de septimo Kal. Sextiles (…………augustus) hebben onze mannen open loopgraven tot aan de gracht van de vóór-stad aangelegd, waarvan Willem Lodewijk te weten was gekomen dat die een als het ware vaste en zandige bodem had; hij beval een gemengde groep van stenenwerpers en piekeniers met houwelen over te steken, met de opdracht dat zij zich, na het slechten van de borstwering aan de binnenkant, daarachter op de wal, die laag en niet door bolwerken verdedigd was, zouden nestelen. Toen dezen energiek bezig waren de bevelen uit te voeren, bemerkte de commandant dat de vóór-stad door een zwak garnizoen bezet werd gehouden, tegelijk drong hij zijn mannen aanvurend, voordat het bevel (van hogerhand) gegeven werd, de vóór-stad binnen. Maar toen de mannen op de muren het kleine aantal van de onzen in het oog kregen, deden zij ten getale van 300 een uitval: en zij verdreven de onzen, omdat er geen troepen te hulp kwamen, uit de vóór-stad. De volgende dag bezetten de onzen, nadat het leger in marsorde was opgesteld, de vóór-stad en behielden die.

Aarden heuvel

Na de bezetting van de vóór-stad wierpen de onzen een aarden heuvel op om de wal van boven met zwaar geschut te bestoken. De grachten werden via een overdekte weg bereikt om het water er uit te scheppen of weg te leiden. En weldra waren de grachten nagenoeg leeggemaakt, zodat de gewone soldaten, die op geen andere manier water konden halen, dat (alleen) met veel moeite konden gebruiken en ’s nachts soms met het grootste gevaar het water troebel en wel uit het diepste van de gracht, waar nog een beetje achter was gebleven, moesten putten.

Intussen organiseerde Verdugo het ontzet en 3000 man voetvolk onder bevel van Emanuel de la Vega trokken de Rijn over. Op het bericht hiervan voorzag Prins Maurits de vlakte, die tussen het grootste kamp en Coevorden ligt, hier en daar van forten, die elkaar moesten beschermen, omdat hij daar de zwaarste aanval van de vijanden verwachtte.

Op de 19e Augustus (Veenhoven: 24 augustus) antwoordde Frederik van den Bergh, gesommeerd tot overgave, niets anders dan dat het over 2 of 3 maanden nog vroeg genoeg was om dit te vragen. Later wederom gesommeerd, gaf hij de trompetter bescheid: Ge zult aan Maurits berichten, laat hij eerst deze wal met de grond gelijk maken, zodra zij vervolgens verschillende aanvallen hebben uitgevoerd, zal ik overwegen of het van belang schijnt een trommelslager te sturen voor een onderhoud. Een rotsvaste hoop op ontzet had hem dit vertrouwen gegeven.

Hulp

Eindelijk legerde het vijandelijke leger zich in het zicht van onze troepen en het was slechts een kwart uur (gaans) verwijderd. In de nacht maakten zij door vuren aan de belegerden duidelijk dat hulp op handen was. Jonkheer van Steenwijck berichtte aan Verdugo door verraad alles waarvan hij meende dat het de moeite waard was dat die het wist. Toen het bedrog aan het licht gekomen was, werd van Steenwijck met een dienaar voor de magistraat, die over halsmisdaden ging, gesleept, vervolgens naar Deventer weggevoerd, opdat in hem door de Raad na het houden van een onderzoek en ampele overweging een exempel zou worden gesteld.

Verdugo viel bij het eerste licht op Cal-lext (andere bron: 27 augustus) het kamp aan en vorderde weinig ondanks veel aanvallen: Maurits en Willem Lodewijk in eigen persoon zich daarheen spoedend waar zij maar hadden gezien dat hun mannen het moeilijk hadden, vuurden steeds de soldaten aan. Zeer velen stierven en onder hen Vicarius Arenbergii.

Het hielp onze zaak dat de voornaamsten van de aanvoerders, Parma, Mansfelt, Mondragon en Verdugo verteerd werden door wederzijdse naijver, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een brief van Verdugo aan Mondragon. Maar Maurits heeft zich, nadat de vijand naar het Graafschap Bentheim, waar zijn legerkamp lag, was teruggekeerd, na het weer opnemen van het belegeringswerk, energiek ingespannen door verder in het bolwerk door te dringen, waarvan de voorkant de 25e augustus was ingestort. Toch begon van den Bergh met ongebroken moreel en zonder gewag te maken van overgave, nieuwe verdedigingswerken, en nadat de borstwering aangevoerd was, sneed hij uit het bolwerk, waarvan de onzen de top, vernield door een mijngang, hadden bezet, nog een hoek in de vorm van een wig, die door de belegeraars moest worden vermeesterd, voordat een inval in de vesting zou kunnen worden gedaan.

Het was duidelijk genoeg dat hij niet besefte op welke manier de oude en zeer beproefde Spaanse soldaten en het hele Koninklijke leger onverrichterzake zouden wegtrekken. En zo kende Verdugo heel goed de stemming van van den Bergh. Dus toen hij begreep dat Maurits niet uit zijn kamp kon worden gelokt om hem na te zitten, hield hij de 1e september halt in het zicht van de onzen met zijn hele, model opgestelde leger, terwijl zijn zwaar geschut uit de verte schoot. Van den Bergh, die met vurig verlangen de strijd verwachtte, verwachtte daar tevergeefs.

Dus vroeg hij na het zenden van een trommelslager naar Maurits dat het hem toegestaan was een bode naar Verdugo te sturen; dat hij zich dan wellicht zou overgeven: toch onder die condities, dat zij met vliegend vaandel, brandend lont, met paarden, bagage, zwaar geschut, met koren, waar de belegerden een overvloed van hadden en met de overige benodigdheden voor de strijd zouden aftrekken. Nadat Maurits in alles had toegestemd, maakte hij met Verdugo alleen de uitzondering dat èn het koren en het geschut achtergelaten moesten worden.

Maurits van Nassau Prins van Oranje
Maurits van Nassau Prins van Oranje

Koren

De (Coevordense) commandant Eduardus stelde meer dan eens voor het koren buiten de stad te brengen. Maurits zei: “stellig maakt ge op mij de indruk meer bezorgd te zijn over het redden van het koren dan van de burcht van de Koning”. Dus werd men het op bovengenoemde voorwaarden eens over de capitulatie en Frederik van den Bergh met de stadscommandant Ensius en diens broer en Vasquius en Chalonius en twee compagnieën met vliegend vaandel, met wapens, met brandend lont, en met alle bagage zijn weggetrokken ten getale van een weinig minder dan 500.

In de vesting zijn 9 vrij zware stukken geschut aangetroffen. Een reusachtige hoeveelheid kogels in soorten en verdere benodigdheden: 400 schepels koren. Drie Friese compagnieën werden er als bezetting gelegerd.

Hond

Er was een hond in de stad Coevorden, die ten tijde van de belegering de taak van een bode waarnam door brieven over te brengen aan de belegerden. Juist op de dag dat Verdugo een aanval op het kamp had gedaan, sloop hij zonder dat iemand het merkte de stad binnen nadat hij door geheime en kronkelige toegangen gerend was en tegen de wallen opgeklommen, terwijl hij een brief droeg met de belofte van ontzet, die met zo’n handige vaardigheid in zijn halsband was gestoken dat de list niet kon worden ontdekt.

De waarheid hiervan hebben de belegerden na de overgave van de stad bevestigd.

Vertaling: 
Drs.C.J.C. Rietman
Coevorden Augustus, 1989