door Cees van Dijk
“Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst”
In 1842 verscheen de eerste aflevering van het nu min of meer klassiek geachte boek:
“Drenthe in vlugtige en losse omtrekken geschetst”. Ik noem het verder kortheidshalve “Drenthe….geschetst”. Dit boek, van groot belang als het beginpunt van de Drentse literatuur, was geschreven onder het pseudoniem Drie podagristen. Dat heten te zijn de uitgever Dubbeld Hemsing van der Scheer, Alexander Lesturgeon en Harm Boom.
Podagra
Podagra is een vorm van pijnlijke jicht aan de grote teen die toen veel voorkwam. De auteurs laten een paar aan deze kwaal lijdende mannen per Hannoverse postkoets naar Bentheim trekken om daar door baden genezing te zoeken voor hun kwaal. Zij beschrijven in het eerste hoofdstuk van het boek de terugreis van de podagristen van Bentheim naar Coevorden en vertellen veel wetenswaardigs over de plaatsen die werden bezocht, zoals Nordhorn en Neuenhaus. De rest van het boek is gewijd aan Drenthe.
Precies vijftig jaar geleden, in 1943 dus, schreef Naarding zijn belangrijke studie, die in 1947 werd gepubliceerd onder de titel “Het boek der podagristen”. Hij voert daarin, naast “Drenthe…geschetst”, nog twee andere podagristenboeken ten tonele. In de eerste plaats de in 1843 verschenen uitgave: “Drie dagen op reis, of Bentheim en Steinfurt gezien door een Drentschen bril”. Ik noem het verder kortheidshalve “Drie dagen op reis naar Bentheim”.
Het derde boek dat met de podagristen in verband wordt gebracht is “Een Drents gemeente–assessor met zijne twee neven op reis naar Amsterdam in het voorjaar van 1843”. Het kwam uit in 1845. Een assessor was een wethouder. Op enkele insiders na die geïnteresseerd waren in historie en folklore kende in 1943 geen Drent meer de titels van deze boeken.

De podagristencultus waarvan sindsdien sprake is berust vrijwel geheel op Naardings studie en slechts in beperkte mate op wat Prakke te berde heeft gebracht. Naardings enthousiasme was groot en zijn suggestieve verteltrant indringend. Hij zag ze voor zijn geestesoog, die drie mannen: de vaderlijke en als assessor royaal zijn portemonnee trekkende Van der Scheer, de grappen makende libertijn en “gewone jongen” Harm Boom en de zwierige proponent van goede komaf Alexander Lesturgeon.
Samen in de diligence, op de stoomboot, in de trein van Amsterdam naar Haarlem, maar bovenal kuierend in het Bentheimse en op stap in Drenthe. En altijd met de portefeuille onder de arm om aantekeningen te maken. Op basis van Naardings visie zijn sindsdien afbeeldingen van de podagristen gemaakt op papier, in brons en in steen. Die zijn inmiddels zozeer deel van onze werkelijkheid geworden, dat het moeite kost ons ervan los te rukken en een nieuwe start te maken. Maar daar ontkomen we niet aan. Er moet een bres worden geschoten in een flink deel van wat Naarding te berde heeft gebracht, al blijft de totaliteit van zijn studie, ik stel dat met nadruk, van eminent belang.
Te zeer heeft hij echter getracht zogenaamde podagristenboeken en het podagristenpseudoniem, die in werkelijkheid een mengeling zijn van Wahrheit und Dichtung, te reduceren tot alleen maar de wahrheit: te weinig heeft hij zich gebaseerd op bronnenonderzoek. Om zijn gelijk te krijgen heeft hij het onbewijsbare willen bewijzen, namelijk dat het woordje “drie” in drie podagristen zonder meer duidde op drie auteurs van “Drenthe…geschetst” en drie steeds dezelfde reizigers met betrekking tot de drie boeken die ik eerder noemde. Die visie berust echter op wishful thinking.
Bewijsvoering
Het bestek van deze voordracht is te beperkt om uitvoerig in te gaan op de beschikbare bewijsvoering. Toch iets daarover. De vragen die we onszelf stellen zijn de volgende:
- In verband met het algemene onderwerp van vandaag: wat treffen we in de zogenaamde podagristenboeken aan met betrekking tot het grensoverschrijdende agrarische ontginningsproject Picardië?
- Zijn deze boeken, of is het in ieder geval “Drenthe…geschetst”, gezamenlijk geschreven door Van der Scheer, Boom en Lesturgeon?
- Heeft dit drietal gezamenlijk tochten ondernomen, onder meer naar Bentheim?
Dames en heren, die vragen zijn, in het licht van veel zwaarwegende materiële en geestelijke Coevorder zaken, niet van groot gewicht, maar zoals er enkele uren geleden met overgave is geganzebord, zo spelen wij nu, in alle relativiteit maar niettemin aandachtig, het hinkelspel van drie mannen met zere voeten.
Doctor Johan Picardt
In de eerste plaats Picardt. Waarom hebben de auteurs niet de gelegenheid te baat genomen om ons, in het Bentheim-hoofdstuk van “Drenthe…geschetst”, in den brede te informeren over het op de route liggende Picardië? Tot onze teleurstelling lezen we: “De weg, die wij in ons reisplan hadden afgebakend, liet ons niet toe om`t regts van Wilsum gelegende Picardye, onder Veldhausen behoorende, een bezoek te geven. Indien wij er toe besloten hadden, dan was `t alleen geweest omdat deze volksplanting aangelegd werd door den voormaligen kerkleeraar van Koevorden, dominee Johan Picardt.” Met deze toelichting moeten we het doen.

Lesturgeon, die de feitelijke auteur was van het Bentheim-hoofdstuk, wist in 1842 simpelweg nog te weinig af van Picardië om er zinvol over te kunnen schrijven. Maar hij zou snel bijleren. In datzelfde 1842 publiceerde J. Pan, raadsheer bij het gerechtshof te Assen, een fundamenteel artikel over Picardt in de Drenthsche Volksalmanak, maar hij repte met geen woord van diens landbouwkundige avonturen. Lesturgeon had als inwoner van Coevorden Picardië natuurlijk vaak genoeg horen noemen en waarschijnlijk kende hij het ook wel van eigen aanschouwing. Pans omissie ontging hem dan ook niet.
Lesturgeon verdiepte zich vervolgens in Picardts agrarische opvattingen en werkzaamheden en schreef er vier jaar later, in 1846, een artikel over in diezelfde almanak. Had Lesturgeon in 1842, bij het schrijven van “Drenthe …geschetst”, geweten van Picardië wat hij wist in 1846 dan zou hij die kennis zeker hebben gespuid in het boek en ons deelgenoot hebben gemaakt van een ooggetuigenverslag ter plekke. Nu maakte hij zich er met een Jantje van Leiden af. Is “Drenthe….geschetst”, uit 1842, al uiterst karig in zijn informatie over Picardië, in de andere zogenaamde podagristenuitgave “Drie dagen op reis, of Bentheim en Steinfurt gezien door een Drentschen bril, uit 1843”, komt het zelfs in het geheel niet voor.
Het vrijwel ontbreken van Picardië in het ene geval en het volledig ontbreken in het andere, mag tot de conclusie leiden dat de auteurs bij hun tocht of tochten naar Bentheim niet erg bewust op Picardt-grond hebben gelopen, hoewel de goede man toch in Bentheim geboren was en zij zijn geschriften met overgave lazen. Omstreeks 1842 was er derhalve zelfs nog geen begin van een Nederlands-Duitse Picardt-traditie zoals we die nu kennen. We laten Picardt verder voor wie hij is en verdiepen ons in de twee andere, eerder gestelde vragen. Wat nu volgt berust deels op recent aan het licht gekomen bronnen.
Alexander Lesturgeon
Coevorden, zomer 1842. Achter zijn schrijftafel zit de 26-jarige Alexander Lesturgeon somber voor zich uit te staren. Hij heeft daar reden toe. Al ruim een jaar wacht hij vergeefs op een beroep als predikant. In het voorjaar van 1839 was hij, als kandidaat in het theologie, teruggekeerd van Groningen naar het ouderlijke huis in Coevorden, om er zich voor te bereiden op het zogenaamde proponentsexamen. Iedere dag mist hij de levendige studentenstad. Tegenover een relatie beklaagt hij zich keer op keer over Coevorden. (maar even niet meeluisteren, burgermeester!….) “Coevorden is een allererbarmelijkst dorp, in het vergeten hoek des lands geïsoleerd. … Als gij eens wist hoe prozaïsch men wordt in het allerprozaïschte landplaats onzes vaderlands”. Bij deze citaten laat ik het maar.
Ja, de naar een baan hunkerende Alexander heeft het moeilijk en Coevorden krijgt onverdiend de schuld. De diepste oorzaak van Alexanders zwartgalligheid moeten we echter elders zoeken. Zijn ouders weigeren in te stemmen met de keus van zijn hart. Zijn aanbedene, Cornelia Boll, is wees en de dochter van wijlen een kruideniersweduwe uit de Bentheimerstraat. Alexander is de oudste zoon van de officier, eerstaanwezend kapitein van de genie in Coevorden en daarmee tweede man in de militaire hiërarchie binnen de vestingstad. Vader en moeder Lesturgeon vinden Cornelia beneden hun stand. Maar Alexander weet van geen wijken, huurt een kamer in de Kerkstraat en verlaat het ouderlijk huis. “Zorg dan ook maar financieel voor jezelf”, houdt zijn vader hem gekwetst voor. Zoonlief zou, die tot eind 1842 als hulpprediker naar Oosterhesselen trok (sedert tien jaar mijn woonplaats), leven van wat een invalpredikbeurt hier en daar opleverde, maar vooral van zijn pen.
Harm Boom
Op de markt in Coevorden, later aan het Kasteel, woonde in diezelfde tijd Harm Boom, vijf jaar ouder dan Alexander Lesturgeon. Waarom hij als dertigjarige zijn onderwijzersbaan in Kampen heeft opgezegd, die hij tien jaar had vervuld, weten we niet. Hij gaf een degelijke betrekking met een niet hoog, maar wel vast salaris, prijs om in het vestingstadje in te trekken bij zijn moeder en stiefvader, Jan Pot. Harm werd er koopman. Heeft hij misschien indrukwekkende zaken gedaan, en verklaart dat zijn vertrek uit Kampen? De werkelijkheid is prozaïscher, Harm werd kruidenier.
Had hij gespaard en een winkel overgenomen? Voor ik daar antwoord op geef, eerst dit: Harm Boom was een vaardig auteur en met voorsprong Drenthe’s belangrijkste journalist uit de 19e. eeuw. Ik bewonder hem als zodanig. Maar Boom in zijn relatie tot geld is een andere zaak. Hij kon er niet mee omgaan en zou, in onze tijd, hypotheek op persoonlijke lening hebben gestapeld. Nee, geld om een firma over te nemen had de goede Harm niet. Ik vermoed dat Boom heeft gewerkt in de zaak van zijn oom Evert Pot, de broer van zijn stiefvader Jan Pot. Evert was toen assessor (wethouder) en ambtenaar van de burgerlijke stand. Hij had een kruidenierswinkel in de Friesestraat. Die zaak moet van enige importantie zijn geweest, want de eenvoudige grutter werd geen wethouder in die dagen. Ik denk daarom dat Evert Pot leverde aan het garnizoen.

Omdat hij door zijn publieke functie nogal eens ontbrak in de winkel zal hij neef Harm hebben gevraagd er hand – en spandiensten te verlenen. Hoe dit zij, royale inkomsten had Boom allerminst. Om die enigszins op te voeren zag hij maar één mogelijkheid: schrijven. Maar wat en waarover, en wie was bereid zijn pennenvruchten te honoreren?
Dubbeld Hemsing van der Scheer
In de Friesestraat had Dubbeld Hemsing van der Scheer, bijna een generatie ouder dan Boom en Lesturgeon, een boekhandel annex uitgeverij. Of het van der Scheer is geweest die Boom en Lesturgeon heeft gesuggereerd Drenthe….Geschetst te schrijven of dat de jongelui zelf, op zoek naar bronnen van inkomsten, Van der Scheer een plan hebben voorgelegd, we weten het niet. Al denk ik, op basis van andere initiatieven die zij namen, dat het idee voor het boek uit de koker van de twee jonge auteurs kwam. Hun voornaamste drijfveer was geldnood. Daar steekt niets negatiefs in, integendeel, financiële noodzaak maakt vindingrijk en roept vaak onvermoede talenten wakker. “Drenthe…. Geschetst”. Door drie podagristen, ja,maar Lesturgeon schreef veel later, in 1876, aan een relatie dat hij die trias alleen was. Met zoveel woorden beweert hij: “Drenthe…geschetst” c’était moi.
Daarmee trekt hij echter het boek teveel naar zich toe, want Boom heeft er aanvankelijk tenminste, aantoonbaar aan meegewerkt. Maar al vrij snel haakte hij af omdat hij Coevorden verliet en de handen vol kreeg aan een aantal andere boeken. Niets wijst er echter op, Naardings tegengestelde mening ten spijt, dat Van der Scheer aan het boek heeft bijgedragen als schrijver. Zonder twijfel echter heeft hij meegedacht over de inhoud van het boek en de twee jongelui geadviseerd en gestimuleerd. Daarnaast heeft hij op prijzenswaardige wijze financieel zijn nek uitgestoken, want zo’n omvangrijk werk bracht voor hem, kleine uitgever, grote risico’s mee.
Langs verschillende wegen valt aan te tonen dat het pseudoniem drie podagristen, als het om schrijven gaat, hooguit twee personen omvatte, Lesturgeon en Boom. Ik beperk mij hier en nu tot één sprekend bewijs. Tien jaar later na de dood van Van der Scheer schreef Boom dat hij hoopte dat er nog veel wetenswaardigs zou vloeien uit de pen van de drie podagristen. Wanneer “Drenthe…geschetst” dan niet door drie personen gezamenlijk is geschreven, hebben ze dan wel met elkaar Bentheim en andere plaatsen bezocht?
Het duidelijkst is de gang van zaken bij het boek dat ik in het begin even noemde, een Drents gemeente-assessor met zijnde twee neven op reis naar Amsterdam in het voorjaar van 1843. De reis is gemaakt, door Boom en Lesturgeon, die ook samen de tekst schreven; Van der Scheer is niet van de partij geweest. De in de titel genoemde assessor, waarin Naarding met stelligheid onze uitgever meende te herkennen is, naar correspondentie onomstotelijk aantoont, een gefingeerde figuur. Overigens, voor wie moeilijk geloven kan dat Boon en Lesturgeon in die tijd broodschrijvers waren het volgende.
Zij trokken naar Amsterdam, maar vroegen een daar gevestigde uitgever, met wie zij over hun boek wilden overleggen, ervoor te zorgen dat ze onderweg in Zwolle f 25,- konden opnemen, omdat ze slechts tot zo ver reisgeld bezaten. Dan het al enkele keren genoemde boek “Drie dagen op reis naar Bentheim”.
De tocht naar Bentheim en Steinfurt is wel gemaakt, in de zomer van 1843. Boom was van de partij: Lesturgeon misschien: zelf beweerde hij geen geld te hebben om mee te gaan, en dat klinkt heel aannemelijk. Volgens de tekst van “Drie dagen op reis naar Bentheim” maakte een ambtenaar van de burgerlijke stand deel uit van de reizenden, maar dat was ook nu weer niet van der Scheer, die dit ambt nooit heeft vervuld. Het moet zijn gegaan om wethouder Evert Pot, die in die tijd alle akten van de burgerlijke stand eigenhandig schreef. Ik denk dat hij neef Harm op het reisje heeft onthaald.
Ik zie het al voor me, de in het nette pak gestoken politiek vaardige maar niet erg bereisde wethouder die, in gezelschap van zijn vlot babbelende en heel wat kosmopolitischer ingestelde neef, weinig anders had te doen dan geïnteresseerd meereizen en …de rekeningen betalen. Het boek over de reis werd geschreven door Boom alleen. Hier geldt opnieuw: Van der Scheer was noch medeauteur, noch medereiziger. En ook als uitgever liet hij zijn beurt voorbijgaan.
Hebben zij alledrie wel gereisd?
Hebben, tenslotte, de drie dan wel rondgereisd ten behoeve van “Drenthe…geschetst”? Voor zijn beschrijving van het Bentheimse, het eerste hoofdstuk, hoefde Lesturgeon helemaal niet op reis. Ik durf veronderstellen dat hij meer dan eens via Nordhorn en Bentheim zuidwaarts is getrokken om zijn grootouders van moederskant te bezoeken die in de buurt van het Duitse Wesel woonden. Hij moet de streek daarom goed hebben gekend. Ik acht het waarschijnlijk dat Van der Scheer zijn jonge vrienden op een excursie heeft meegenomen naar de in “Drenthe… geschetst” beschreven mythologische stad Hunsow in de buurt van Exloo. In commissieverband deed hij namelijk onderzoek naar deze stad, die zoals we intussen weten, op fantasie berustte.
We weten verder zeker dat Boom een “tournee” door een deel van Drenthe heeft gemaakt, misschien wel ten dele samen met Lesturgeon. Maar “Drenthe…geschetst” is niet het resultaat van één tocht. En waarom zou Lesturgeon, die het leeuwendeel van “Drenthe…geschetst” voor zijn rekening heeft genomen, verder met Boom en Van der Scheer door zuidoost en oost-Drenthe hebben gereisd? Tot die regio`s beperkt het boek zich namelijk. Lesturgeon kende de wijde omgeving van Coevorden immers vrij goed, omdat hij een trouw gebruiker was van het openbaar vervoer, de postkoets naar Groningen en voor inval predikbeurten menig tochtje heeft gemaakt naar dorpen in Oostermoer en Zuidenveld. Voor de rest heeft hij in de vier á vijf jaar die het schrijven van het boek heeft gevergd, met een zekere regelmaat in zijn eentje uitstapjes gemaakt.
Achter zijn schrijftafel heeft hij vervolgens het ter plekke waargenomene gemengd met wat literatuurstudie hem had opgeleverd. Zo zou men ook nu nog een boek als dit schrijven. Samenvattend: de podagristen hebben niet bestaan als reizende drie–eenheid. En van gedrieën schrijven was al evenmin sprake. Het enige boek waarbij ze alle drie betrokken waren is “Drenthe….geschetst”, in de eerdere beschreven rollen.
Gesteld al dat men mij wil volgen in de conclusie dat het pseudoniem drie podagristen niet naadloos samenvalt met drie auteurs, die ook samen zouden hebben gereisd, maar dat sprake is van een mengsel van waarheid en verdichtsel, in een niet meer na te trekken verhouding, zijn de bronsjes hier voor het Kasteel, die drie wandelaars voorstellen, een oudere man (Van der Scheer) en twee jongere (Boom en Lesturgeon), al heeft de beeldhouwer door gebrek aan fysieke gegevens zijn fantasie aan het werk moeten laten, dan lachwekkend en zouden ze eigenlijk moeten verdwijnen? Zeker niet. De drie bedenkers (ofwel de twee auteurs, al snel gereduceerd tot één) van het boek hebben drie personen op pad gestuurd en noemden hen podagristen. Dat is het enige wat telt. Drie podagristen als literaire creatie, als verbeelding, als idee, zijn volwaardig in zichzelf. Fictie is niet zelden wezenlijker en boeiender dan de zogenaamde werkelijkheid.
Vervanging kunstwerk
In alle bescheidenheid zou ik wel de gedachte willen meegeven aan de bewoners van Coevorden de podagristen nieuwe glans te verschaffen door te streven naar vervanging van de huidige bronsjes, die, na de recente reconstructie van de omgeving, door hun minimale afmeting nogal schriel afsteken tegen de zoveel forsere Van Heutsz-buste, het zijn eerder huiskamer-dan pleinbeeldjes. Gaat men tot vervanging over dan zal moeten worden gekozen uit twee mogelijkheden:
- Een zo getrouw mogelijke weergave van de drie bedenkers van de podagristen: men kan zich voorstellen dat een kunstenaar hen uitbeeldt gezeten om een tafel, terwijl ze druk discussiëren over het boek dat twee van hen gaan schrijven en de derde zal uitgeven: we weten fysiek intussen meer van Van der Scheer en Lesturgeon, helaas niet van Boom
- Een weergave van drie gefingeerde wandelaars, niet al te jong want podagra was geen kwaal van jongelui en niet al te kwiek rondstappend want de fictie van de voetkwaal moet in stand worden gehouden!