Voor het handelsverkeer betekenden die “grouwelycke tijden” moeizame en kostbare reparaties van de toegangspoorten tot de stad, de bruggen. Van de meeste bruggen was er weinig meer overgebleven dan de hoofden en jukken en de langs- en dwarsbalken. “Meester Jan tymmerman met Coep tymmerman krijgen, in maart 1538, in 12 werkdagen de bruggen vrijwel klaar, daarbij geholpen door houtzagers, heiers, en de smid.”
Materialen
Materiaal daarvoor had men niet en het zware eikenhout werd gekocht in Emmen of Rynge, net over de grens bij Schoonebeek; het ruwe ijzer, 153 pond, moest uit Zwolle komen en door de smid tot ,,bruggenagelen” verwerkt worden. Opmerkelijk is dat het hier ging om “des keisers yzer”. Werd ijzer naar Groningen gevoerd, dan werd daarvoor in natura betaald, dus met een stuk ijzer, dat werd opgeslagen voor later gebruik.
Het halen van de zware eiken gebeurde op goed-Drentse manier als “beewerk”, door en voor de gemeenschap als naoberhulp, en wel “voor de kost”. De belangrijkste leverancier daarvan was Jan van Selbach, Schulte van Emmen. Het werd gekocht door “tolbeurder” Peter van Coelen, die met de grootste zorg zijn tollijsten en specificatie van het ,,wechgelt” opmaakte, omdat de keizer Karel V immers moest kunnen zien of hij zijn deel van het tolgeld wel kreeg. Herbergier Coerdt van Munster zorgde voor het eten en bier na het ,,beewerk”.
Peter van Coelen
Zijn naam wijst op de vestiging van grensbewoners in Coevorden, want er wordt vermeld dat hij ,,burger van Coevorden” was. Het herstel van de bruggen van handels- en tolplaats Coevorden kostte in totaal 58 gulden en 18½ stuiver.
Uit de administratie van Peter van Coelen, die daarvoor 20 goudguldens per jaar kreeg, blijkt dat de “weg” over Coevorden van oktober tot januari niet begaanbaar was en dat vervoerde goederen in die jaren in hoofdzaak voor gebruik in Groningen bestemd waren. De declaratie van Van Coelen omvat volgens voorschrift een nadere omschrijving van “allerleye goedt, ware ende coepmenschap daer van men schuldich is te betaelen den gewonlicken toll to Coforden ende van den pryse ende quantiteit van denselve goeden ende percelen de duer Coforden passeren ende gebracht werden”.
Administratie
In negen maanden noteert Van Coelen tenminste 380 wagens aan zijn tol. Verder vermeldt zijn overzicht 13 man met 162 hengsten, “ze kwamen van Greneger markt”, mannen die meer dan 500 ossen drijven, onder meer “uit Westerwoldigerlant naar Zwolle”, 336 veulens, 77 varkens, honderden vaten boter, kilo’s kaas, 192 runderen, “na Odoorner markt”, meer dan 5000 houten wielen, honderden rollen laken en linnen, 200 wagens hout en 49 voer Bentheimer steen; alles bestemd voor Jac. Harthauwer in Groningen. Hij vervoert zelf mee, doch andere voerlieden zijn Gerryt van Gronyngen, Hilbrant en Gerryt van Ringe, terwijl een groep Gyldthuzers, uit Duitsland, tien wagens met Bentheimer steen mee brengt.